j J B L ” mis en *. naamelyk , heb ik dien Hals en die
LXXX.'’» maakzel van deden niet, maar alleenlykeen
Hoofd- „ doorfchynende Blaas, die met eene Lympha
stuk. y gevuld wag, waargenomen. Dus opende ik ,
55 omtrent tien Jaar geleeden, de regterzyde
„ van eene Patiënt, een weinig onder de kor*
,, te Ribben , en daar kwam een overvloed
3» van helder Water u it , te gelyk met een
3, menigte van Hydatides, zo groot, dat wy
,, gisten, dat ’er wel ongevaar vyfhonderd
,, van deeze Blaasjes ontlast waren: zynde de
„ meeften geheel en met helder Water gevuld,
in terwyl anderen , die te groot voor de Ope-
» n*nS waren, de Vliezen gebroken hadden;
3, doch in genen kon ik , hoe zeer ik ’er naar
5) z o g t , een Hals vinden. Dit doet my den-
„ ken, dat zy van ons tegenwoordig Onder-
,, werp Verfchillende zyn , zo wel als die ,
„ welken ik dikwils ontmoet heb in de Ovaria
s, van Vrouwsperfoonen, aan de Waterzugt
95 geftorven ; welken ik houde voor de Eijer-
3, tjes , daar in vervat geweest , die, doop
„ een overgrooten toevloed van Vogten dik-
s» wils -tot die verbaazende gróótte zyn ge-
9j zwollen, dat ik ’er dikwils verfcheide Men-
n gelen Vogts uit gehaald heb. Ik zal hier by*
59 voegen, dat ik deeze Waterzugt - Wormen
„ altoos veeleer aan Vliezige deelen hangen*
„ de , dan in het Lighaam der Ingewanden
, , beflooten, heb aangetroffen.”
Deeze Lumbrici Hydropici komen overeen
inet die genen, waar van de Heer P a l l a s Vfc
ons -, onder den naam van Tctnia Hydatigenai l x x x /
verfeheide Afbeeldingen geeft, Zyn Ed* Hoofd-
heeftze veel gekreegen uit het PeritonaumSTUK*
van Varkens en Schaapen, eh dit zo wel u i t ^ asasm
gezonde als uit zieke Beesten; ja de Vleefch-
houwers in Duitfchland, z e g th y , verbeelden
z ig , dat dezelven door groote Hitte, en af-
jaagen.van het V e e , als ’t gedronken heeft,
ontftaan , zeggende, dat deeze leevende Waterblaasjes
in fommige Landftreeken, dn iade
Zomermaanden, overvloedigst voorkomen,
Men vindtzê nooit dan in de Buik, en aldaar
zyn zy door de Vliezen verfpreid, meest in het
Net haare zitplaats hebbende. Inéén Omen-
ium heeft zyn Ed. ’er dikwils meer dan twintig
gevonden. Ieder dryft los in zyn eigen
Vlies, het welk een rondagtigen Zak uitmaakt,
met Water gevuld, die van taamelyke grootte
moet zyn , dewyl fomtyds daar in eene
zódanige leevende Hydatis voorkomt, welke
iheer plaats beflaat dan de Viakte van de
Hand.
Zodanig waren de grootften, die de HeerGeftaite*
P a l l a s waarnam; doch fomtyds hadt zyn
J£d., in Biggetjes en Schaapen, ’er gevonden,
die kleiner dan een Ockernoot waren. De Af-
beeldfngen vertoonen dergelyke veranderingen,
als men in de Kalabasfen ontmoet ; fommigen
gelyken naar een Pruim, anderen naar een
■ Peer, en ’t gene hét Lighaam in deeze Schepzels