VI* zelfs met het Zonne -Mikroskoop, niet kunnen
LXXX*" waarneemep.
H oofd- In de Lighaams - geflalte van deeze lang - ge-
sTuit. armde Polypen is , met die der voorgaande
Staart ^oort ’ een aanmerkelyk verfchil, ten opzigt
van het onder - end , dat in de Groenen allengs
verdunt, tot dat het in het Voetje, dat
een weinig Knopagtig is , eindigt; daar het in
deeze een zeer kennelyke Staart uitmaakt. Dit
Staartje heeft byna de helft der langte van
den geheelen Polypus, zynde niet veel kor»
ter dan het bovenfte gedeelte, ’t welk de gezegde
Holligheid, Zak of Maag, bevat. Het
onderfcheidt zig aanftonds van het Lighaam
door zyne dunte, gelyk in Fig. 3, by Letter
c , blykt, en tevens doordien het geheel wit
is en- blyft, in alle de Kleur«Verandering van
deeze Soort. Mooglyk zal hetzelve geheel
uit die Korrelagtige zelfftandigheid beftaan ,
welke den Rok of Wanden uitmaakt van
het Lighaam b,
VosdzeJ, Het Voedzel der Polypen beflaat niet alleen
in Water-Vlooi jen en Water-Luizen o f
Zakdiertjes , van welken zy tot agt o f tien
en meer in de Maag kunnen floppen, maar
ook in veel grooter Soort van Diertjes. By
Letter p , in Fig 1 , ziet men zodanig een
van deeze Lang - gearmde Polypen , wier Lighaam
reeds gevuld en als een Zak uitgefpan-
nen is door een menigte van zodanige Schepseltjes,
die men Water-Vlooijen noemt, terwyl
wyl eenige Armen nog bezig zyn met anderen VI.
te vangen. By Letter t wordt men eene ge- £ x x lu '
waar, die vol Aas en reeds geflooten als een toe - Hoofd-
getrokken Beurs, met flappe korte Armen zon- stuk.
der beweeging hangt. By o is ’er een bezig aan *
st inzwelgen van een zogenaamde Water-Luis.
De Letter n wyst ’er aan, die een rood Mug-
ge-Wormpje tragt in te (lokken; en m een
andere, die, regtoverend flaande, een Water-
Duizendbeentje vangt. Het Haft wordt, in
zyn zwemmende ftaat, ook niet zelden aangetast
door deeze Plantdieren.
Onze Afbeelding, Fig* 3 , wil eenigermaa- Het
te duidelyk voor Oogen ftellen, hoe de Po-Aasfen
lypen te werk gaan met het vangen van hun
Aas. Een Water-Vloo ziet men aldaar, by
d , flerk vergroot zynde, aan het End van
eeneo Arm blyven hangen , die zo dun als
Spinrag is. Niettemin kunnen de gedagte Schepzelen,
al zyn het zodanigen die een aanmerke-
lyke kragt bezitten, wanneer zy aan den Arm
van een Polypus raaken, het zelden ontwor-
ftelen. R oes el heeft, aan ’t End van ieder
Arm , een klein Knopje ontdekt, en dus zou
men mogen denken , of deeze Polypen hunne
Prooy ook op dergelyke manier magtig wier-
den , als de Jndiaanen op ’ t Zuid - end van
Zuid-Amerika de Paarden vangen ; te wee-
ten, door dezelven een Steen, die aan ’t End
van een Touw i s , om den Hals té flingeren;
doch behalve dat de Heer S cheeffek. der-
£ 4 Se'