VI. „ ren } aan de platte zyde , twee Mondjes,
lxxxiu ” waar van ^et eene 5 digtst aan den Grond-
ilooFD» , fteun van het Leedje , uit een Gaatje be-
sto k . J} ftaat, dat geenszins gerand is of uitpuilt (*)
v Cemtene* „ het andere uit een minder zigtbaar Gaatje,
„ voor het eerfte, byna in ’t middelpunt van
,, het Leedje, met een Spleetje overlangs
„ gaapende.
,, Dit is de Worm, dien men eigentyk Bree*
,, de Worm, Lint- of Riem-Worm noemt,
„ wordende dikwils verfcheide Ellen lang en
,, de gemeenfte zynde in Menfcben. Als deeze
kruipt, rekken zig de Leedjes, gelyk in de
,, anderen , u it , zynde anders breeder dan
„ lang. Wanneer men hem tegen 5t Licht
houdt , dan fchynt ieder Leedje als een
„ foort van Gedarmte te hebben. Het Mond-
, , je , digtst aan den Grondfteun , werpt dik-
„ wils Lugtbelletjes uit. Men neemt ’er een
, , klein Snuitje aan gewaar, dat van den Worm
,, naar believen uitgeftoken wordt, dienende
„ buiten twyfel om Voedzel in te zuigen, en
„ moog-
Foramine mmmt marglnato aut preminulo, ’ t Zal regt
het tegendeel moeten zyn, uaamelyk een Gaatje int gerand
is en uitpuilt , indien het met de Afbeelding en befchryving
overeen zal komen. Hier uit blykt, welk ongelyk zy L i N -
n x o s aan doen, die deeze Verhandeling en alle de overigen,
in de Amtxn. Academica geplaatst , aan zyu Ed. toelchryven.
Zulk een openbaare tegenftrydigbeid, immers, kan naauw'
lyks uit de Pen van onzen onvergelykelyken Ridder geko-
xpsn zyn.
^ mooglyk ook , om daar mede voort te krui- VI.' ^
„ pen en dus de Darmen te prikkelen. Digt lxxxi8! -*
,, aan dit Mondje, doch naar den kant toe, Hoofd-
„ die het andere Leedje inneemt, is een zeerSTUK*
,, klein en naauwlyks zigtbaar Spleetje. Deeze Cmem•
, , Worm groeit gelyk de overigen, met nieu-
,, we Leedjes aan het dunde End, terwyl hy
,, aan het dikde Leedjes afgeeft, als een Ger-
y, dekoorntje , en dus geenszins naar Kaau-"
,, woerdzaad gelykende, want zy fcheiden zig
„ in de breedte af.”
Onder de Ouden hebben veelen zig verbeeld,
dat de Lintwormen gedeelten waren van den
Rok der Darmen. De beroemde Heer van
D o e v e r e n , thans Hoogleeraar in de Geneeskunde
te Leiden, verhaalt een zonderling
G e va l, dat daar op eenige betrekking heeft.
Zekeren Boer , een afloopende Koorts hebbende
met walging en braaken , werdt door
een Heelmeeder een Braakmiddel ingegeven.
Dit werkende kwam hem tevens uit de Keel
een lang , w it, Snoeragtig Lighaam, ’t welk
de Boer zig verbeeldde een Darm te zyn ,
biddende derhalve den Heelmeefter, hetzelve
weder in te brengen; dodi deeze haalde het,
onder ’c braaken , langs hoe verder uit, toe
dat eindelyk de Boer, vreezende al zyn Gedarmte
te zullen verliezen, den Worm afbeet;
zynde het uitgekomen End veertig Ellen
lang (*). Die
(*,) Disfert. dcVernfiius Intestinalihus, Lugd, Bat* 1753« P* 16«
L 3