A fdeel m en ’ ^ ec^ter wel Polypen met twee
LXXX.* en meer Staarten, als ook met twee Koppen,
H oofd- uit de Graft gehaald , zonder dat men zulks
s tu k . aan eeQe Konftige verdeeliDg kon toefchry«
ven.
Konftige De Proefneemitogen, ten dien opzigte,
Tcrdeeiing, maaken het aartigfte in de Liefhebbery der
Polypen uit. Het mag werkelykzyn, de Po-
lypen op te zoeken : dezelven in 9t Leven te
houden en haare Huishouding met het Vergrootglas
na te fpooren: hier wordt bovendien
een ongemeene behendigheid en groot geduld
vereifcht. „ Ik heb bevonden, (zegt de Pas.
„ toor) dat, wanneer men Polypen met een
„ Penfeeltje ergens van afneemt, het dikwils
„ niet alleen zeer moeielyk is, dezelven in ’t
„ eerst op hetzelve en vervolgens weder van
„ hetzelve af te brengen, maar dat zy dikwils
„ geheel tusfchen de Haairtjes raaken en vol-
„ ftrekt onzigtbaar worden; ja dat zy ook,
„ door het al te fterke. en te menigvuldige
,, draaijen en wenden, veeltyds eer verpletterd
, , worden, dan men de noodige doorfnyding
„ in \ werk kan ftellen. En, wanneer dit al-
,, les ook nog wel gaat, dan is het nog dub-
„ beid moeielyk, de van elkander gefneedene
„ deelen , dewyl z y , uit hoofde van haare
„ kleverigheid, zeer aanhangen, onbefchadigd
,, in een ander Glas over te brengen. Ik heb
„ derhalve , tot de meefte Proeven , liever
„ zulke Polypen uitgekoozen, die aan een
iy Wor-
„ Worteltje o f Blaadje van Kroos, o f eenig
„ ander klein Lighaam zaten. Alsdan behoef- LXXX,
j, de ik flegts dien Steel of dat zelve Lighaam H oofd-
„ uit het Water te neemen , zonder dat de
„ Polypus daar door iets te lyden hadt. Was gCarm%.
,, het my niet om veele o f zekere byzondere
j, Sneeden te doen, dan had ik flegts het Blaad-
,, je o f Steeltje met den Polypus door te fny-
„ den , houdende alsdan de Schaar, met de
„ daar aan gebleevene Stukjes, in het Water.
„ Dus gelukte alles te fpoediger en met meer .
„■ zekerheid” .
De Heer B a k e r leid, ten dien einde, de
Polypus op een ftukje Wit Papier, en ging
*er verder op de zelfde wyze mede te werk;
De Heer T r em b l e ï leidze op de Palm
van zyne Hand, in een Druppel Waters. Hy
moet eene groote behendigheid gehad hebben,
om dus deeze Schepzeltjes, zonder dezelven
te kwetzen, aan ftukken te kunnen fnyden.
Immers de Heer Sch^Efer bevondt zulks
niet gemakkelyk, ten zy de Polypus in de
Druppel op *t End van den Vinger, o f op de
Muis van de Hand gelegd werde. Hy raadt
aan, in plaats van een Penfeeltje, tot het op-
neemen der Polypen , een Pennefchaft te ge*
bruiken, die aan het End als een Tandftoker-
Pennetje is gefneeden. De Suikerglaasjes, waar
in hy de gefnipperde deelen van de Polypus,
ieder in ’t byzonder, waarnam, hadden omtrent
de breedte van een Duim en half zo veel
F a hoog