i3<5 B e s c h r y v i n c v a n
A fdeel ” Streep zegt te zYn > door eenlnfnydiog over-
LXXXI,” Jangs verdeeld. Hy is niet glad en effen ,
Hoofd* ,, gelyk in de Wi t te, maar zeer ruuw door
STUK* a gedoomde Tandjes , naar den kant, wer-
Rtcde' n waards hy voortgaat , hellende. -Dit ver-
fchilt ook, dat de Armen niet met Franje
„ bezet, maar getand zyn als een Zaag, met
j, gedoomde Tandjes, die beurtlings, elk
„ naar een byzondere zyde, een weinig over-
» hellen. De Armen zyn overlangs geftreept,
3i de Streepen loopen door de Tandjes uit.
„ De beide Soorten zyn zeer digt gepluimd,
„ doch de Armen van de Roode liaan wat yl-
„ der.”
De Roode De Roode Zee • Pen , door B ohadsch
Zvan Beo- waargenomen, was in verfcheide opzigten van
hadsch. deeze Albiniaanfche verfchillende. Zy hadt
het Lighaam, ’t welk hy den Stam, en ik de
Schaft genoemd heb, Pyramidaal, maakende
een dikken Knobbel aan den Steel van de
Pluim , en dun aan *t onderfte End , alwaar
eene uitholling was, welke zig als een Mond e
vertoonde, doch niet inwaards doordrong. Het
gepluimde deel , langer dan de Schaft, hadt
een Steel, die op ’t diklie een half Duim haalde
, loopende fmal «uit. De Schaft was zes
Duimen lang en hadt de dikte van tien Lynen,
in ’t dikfte gedeelte , aan ’t begin van drie of
een Kwartier Duims. De geheele Zee*Pen
was omtrent zestien Duimen lang.
In het gepluimde deel was de Steel aan de
Buikd
e Z e e -P e n n e n. 137
Buikzyde witagtig , met eenige paarfche Te- VI.
peltjes; aan de Rugzyde rond uitpuilende en £xxxi*
veel breeder , met een Pees van witte Veze-Hoofd-*
len in ’ t midden overlangs en aan de zyden met stuk.
kleine rondagtige paarfche Tepeltjes overal en
digt bezet. De Stam of Schaft was geheel
met dergelyke paarfche Tepeltjes, daar witte
Streepen tusfchen door liepen , befprenkeld:
zynde de geheele zelfftandigheid Lederagtig,
en van buiten, wegens de gedagte Tepeltjes,
oneffen.
In fommigen van deeze Zee-Pennen hadt omtee.
B o h a d s c h geteld vier- en twintig, in
deren zeven- en-twintig, in anderen dertig en
meer Vinnen , aan ieder zyde van den Steel.
Zy zyn, zegt hy, van verfchillende grootte ,
allen Zeisfenvormig en Lederagtig , met on-
telbaare roode Streepjes doorweven. De
grootften, in ’t midden, waren byna een Duim
lang, en aan den Steel omtrent een half Duim
breed. Zy hebben eene fcherpe Rug, doch in
de Holte zynze ftomp , en aldaar over de geheele
langte bezet met Cylindertjes, vier-en*
dertig in de grootfte Vin , waar van vier- en*
twintig, van den Steel a f, op een regte lyn,
de overige tien , naar het End toe, op twee
ryën geplaatst. Deeze Cylindertjes hadden
ieder agt beweeglyke witagtige Vezeltjes, in
*t ronde uitgefpreid, waar door zy zig als Po-
lypen vertoonden.
Voorts komt de Heer B oh a d s c h tot de
I 5 Ont-
I: deel. XVIII. Stuk, .