Tab. Groote een op Tab. VI. by Fig. i. afgebeeid hebbe. Naar Evenredigheid
VI. van den Vlinder zyn deze Eieren derinaaten groot , dat waarfchynlyk'
Tig- i ' zu]k een W yfje niet meer dan 5 0 , o f êo derzelven by zich dragen kan, een
gering Getal, in Vergelyking by dat van andere Vlinderen, welken eenige
honderd Eieren leggen ; en even dit is wel buiten twyffel de Oorzaak’,
waarom de kleine Hermelyn-Vlinders zeer raar zyn, en zelden gevonden
worden. ’T gebeurd w e l, dat men verfcherdene Jaaren achter een
na dit Infeél en de Eieren van hetzelve vergeefsch zoekt, als mede, da t,
fchoon men een of meer dier Eitjes vind, de Rupsjes ’er echter niet uit-
komen , welke Eieren dan zekerlyk onbevrucht zyn ;■ doch in den Zomer
van ’ t Jaar 17 5 5 vond ik verfcheidene van deze Rupsjes en twee zulke
fwarte Eitjes op twee Bladeren; ik kende alstoen deze Eitjes.nog n ie t ,
want ik hadze van te vooren nooit gezien, maar eenige Dagen dezelven
bewaard hebbende werden de Rupsjes gekipt, en ziet, het waren , tot
myne groöte Blydfchap, kleine Twee-ftaartjes. Ik deed ze in. een Glas
en droeg Zorg, dat ze geen Gebrek aan verfch Voedzef hadden, noch,
tans werd ik op eenen Morgen gewaar, dat het eene Rupsje het andere
had aangetafl en beide de Staartjes van hetzelve opgegeeren, ft welk my
niet weinig fpeet, en een kwaad Gevolg voorfpelde; het verminkt Schep,
zeltje fcheen wel op ’t oog geen’ Aandoening van zyn Verlies te hebben ,
vermits het vry-rierig en eenige Dagen in ’t Leven bleef, echter ftierf
hét nog voor de eerfte Vervelling.
5- s-
De kleine Tweeftaart-Rups komt op dezelfde W yze ter Wereld- ge-
lyk de groote Tweeftaart, makende ook een rond Gaatje in ft E i , waar-
door ze naar buiten gaat; ze is alsdan insgelyks fwart, doch niet geheel
en a l, maar heeft op den Rug en aan reder Staartje twee witte Vlakjes;
Fig. 2.By 'Fig. 2. vertoond zich zulk een jonggeboren Rupsje. Hët Diertje gekipt
en defeelfs Staartjes ftyf geworden zynde houd het dezelven meefï
altoos inBeweeging en buigd zezomtyds tot over ft Hoofd heenen, gelyk'
Fig. 3.by Fig. 3. vermakende zich , zo het fchynd, dïkwils met hef uitfchieten-
en inhalen der roesde Pyltjes, van welke zonderlinge Deelen. ik in de
voorgaande Verhandeling j . 4. breedvoerig gefprooken hebbe.. Zo tierig
dit Rupsje in zyne eerfte Jeugd is , zo teder' is het van Leven ; niet
zelden fterven deze Schepzeltjes geheel onverwachts en zonder dat men
’er de Oorzaak van nagaan kan, t’welk ik meer dan eens, en nog in ft
Voorjaar laatftleeden ondervonden hebbe, want den 17 Mey van dit Jaar
17 6 4 vond ik drie Eitjes, op drie byzondere Bladeren, zynd’e dit een onge,
meen zeldzaam Geval, vermits het geheel buiten de T yd was, gemerkt men
anderzins dezelven niet eerder, dan in July vind, gelyk ik voorheen gemeld
hèbbe, ik hield ze derhalven ook voor onbevnjchtte Eieren alzoo’
ik het naauwelyfcs kon geloven , dat’er reeds' zo vroeg in ft Jaar kleine
Hermelyn-Vlinders van beiderley Geflacht zouden gevlogen en elkandèr
gevonden hebben; ’ t kan zyn-, dacht ik , dat’er zulk een enkeld' W y fje
geweeft is , ’tw e lk , geen Mannetje-hebbende konnen ontmoeten, zichmaar’
maar vroeg van de Eieren ontledigd heeft, gelyk ’t wel meer gebeurd, en
waaruit gevoiglyk niets te voorfchyn komt, echter bewaarde ik deze
Eieren om te zien, wat’er van zoude worden, en by de Uitkomft bleek
het dat ze wel bevrucht waren, want na dat ik ze 1 5 Dagen had gehad,
kwamen'er, tot myne groote Verwondering, de Rupsjes uit, en wel alle
drie te gelyk op eenen Dag, het eerfte /s Morgens, het tweede omtrent
dén Middag, en het derde tegens den Avond; ze waren alledrie zeef
tierig, en ik plaatsde ieder ten allereerften in een byzonder Glas op een
verfch Willige Boompje, doch myne Blydfchap daarover duurde niet lang,
want den volgenden Ochtend waren’er twee van dood, en eenige Dagen
daarna ftierf ook het derde.
%■ 4.
In den Staat van Rups leeft dit Infebl ruim vier Weekeir en verveld
binnen die Tyd vier Maal , gelyk de groöte Tweeftaart-Rups, maas
o f het zo als deze, ook die Eigenfchap heeft, van een helder Vocht
Zomtyds uit te fpuiten, heb ik tot nog toe niet waargenomen, ik twyffe-
le ’er echter niet aan, en zoude het mogelyk ook ondervonden hebben ,
indien ik’er eene Rups aan had willen wagen, met dezelve vooraan wat
fterk te drukken, ’t geen ik niet wel konde doen, öm dat deze’ Zoort hier
te raar is. Met de Vervelling onzer Rups gaat het, even eens toe als-
met die van de groote Tweeftaart-Rups , dat ze namelyk telkens het
afgeftrookt Vel fchoon opëet, na de tweede Vervelling de twee vleesd
e Trosjes op ’t Hoofd verliesd, en in derzelver Plaats twee drièkaöte ■
Puntjes bekomt, welken ook na.de derde Vervelling verdwynen; vervolgens
krygt ze boven op den Rug verfeheidene fraaye bonte Couleuren,
en vertoond zich dan volwaffen zynde, als by Fig. 4. Haar zonderlinge fig.
ruftende Stand is dezelfde gelyk die van de Groote Twee-Staart, weshal-
ven ik ze hier zodanig, niet afgebeeid hebbe,
i s.
I De T yd gekomen zynde, dat onze Rups in een Popje moet veranderen
verheft ze allengs hare Couleuren, en zoekt eene bekwaame Plaats
aanft Willige Hout, om aldaar haar N e ft, o f Spinzelte veftigen, ’twelk
ze in allen Deele op dezelfde Manier, gelyk de groote Tweeftaart-Rups,
vervaardigt. Zomtyds is hetzelve zodanig bewerkt, en met de Oppervlakte
van ’ t Hout even gelyk gemaakt, dat men het daarvan in t geheel
niet kan onderfcheiden, doch veelal heeft het eene geringe Bultigheid,
gelyk het zich hier by Fig. 5. vertoond ; inwendig vind men het mede Fig.
van dezelfde Hoedanigheid te zyn, als dat van de groote Twee-ftaart, te
weeten : ongemeen digt en glad. Het Popje zelfs is van Gedaante en
Couleur als by Fig. 6. hebbende hetzelve aan den laatften R ing twee Fig.
korte en breede of ftompe Punten, welken als een Overblyfzel van de twee
Staarten der Rups aantemerken zyn. Het blyft den geheelen Winter
over tot in den Zomer daaraanvolgende leggen, en gemeenlyk komt er
de Vlinder niet uit voor in ’t laatft van Juny.
f * s