nederlandsche insecten,
b e s c h r e e v e n e n a f g e b e e l d .
V I E R D E S T U K .
T I E N D E V E R H A N D E L I N G
O V E R DE
N A C H T- V L I N D E R S,
van ’t Tweede Gezin der E e r s t e B e n d e .
De N A C H T- P A A U W- O O G,
Tab. X . X I.
5- 1
j - „der onze Nederlandfche Infeflen is buiten tegenfpraak
tegenwoordig. Voorwerp mede een der fraayften,
niet alleen in zvnen laatften ftaat als Vlinder, maar ook
•n deszelfs eerften ftaat te weeten als Rups. Wat den
Naams oorfprong betreft, deze is gemaklyk aftelyden,
teweeten uit de vier Vlakken der Vlerken, alsom welke
eedende twee reeds befchreevenen, namentlyk de Paauw- Oog - Pylji.
binder en Dag Paauw-Oog-Vlinder, ook deze Naamen by den L.ef-
iebberen verkregen hebben , om nu eevenwel deezen Vlinder met te
‘erwarren wegens den Naam met de gemelde twee andere foorten ,
zeiken ook dtn Naam van Paauw-Oog dragen, zo noemt men dezen
r betere onderfcheiding Nacht Paauw-Oog, terwyl de anderen ge-
k reeds gezegd is, Paauw-Oog-Pylftaart en Dag Paauw-Oog heeten