3° D A G . V L I N D E R S
geflooten zynde z:ch van de Eieren ontlast; wy kreegen zodoende ia de
Maand July van ’t voorleede Jaar 1766 omtrent honderd en vyftig zulkfer
Eieren. Wie zoude toen niet eene Meenigte van Vlinderen daaruit verwacht
hebben, te meer, alzo uit alle die Eieren de Rupsjes voor den Dag
kwamen, en evenwel beftond op ’t laatst de geheele Overwinst flechts uit
twee Vlinderen, welken echter, vermits het, by Geluk, een Paar, o f een
Mannetje met een Wyfje , was, de geheele Hiftorie van dit Infeéi volmaakten
, en hierom was het ons eigentlyk maar , en niet zo zeer om de
Veelheid van deze Vlinderen , te doen; want men ontmoet dezelven genoegzaam
alle Jaaren ’s Somers, en wel voornaamlyk in de Maanden Juny
en Ju ly , by Menigte op zulke Weilanden, daar veel Klaver groeid , uit
welker Bloemen zy hun Voedzel haaien, dus men in die Tyd van ’t Ja a r ,
by warm Weêr en Zonnefcbyn genoeg- van deze Vlinderen kan vangen.
Hunne Eieren echter vind.men-nooit, zyweeten ze in de Vryheid zodanig
te plaatfen, dat ze nimmer konnen ontdekt worden. Van-Gedaante
zyn dezelven byna rond, doch een weinig hooger, dan breed, geelachtig
Tal. K wit van Couleur en van Grootte als by Fig 1» op Tab.-F, Aan het bloots
Tig. 1. Oog verwonen ze zich glanfcnd, effen en als eenkleurig, maar door Middel
van een fterk vergrootend Microfcoop ontdekt men r dat ze eenigzins
gevlakt, flaauw geribt en zodanig gefigureerd zyn, gelyk het de Afbeelding
Fig. a. by Fig. 2. te kennen geeft.
5- I
In ’t Begin van Auguft kwamen de Rupsjes uit de opgemelde Eieren te
voorfchyn, zeer kleine Schepzeltjes, overal met fyne korte Hairtjes bezet
en aan ’t Achterend van twee recht uitfiaande tamelyk groote Punten voor*
zien, zynde dit een vast Kenmerk der Rupfen van de MiddeUnfeélen tus-
fchen de Dag-Vlinders der Eerfte en Tweede Bende. Schoon wy nu niet
wisten, wat voor Voedzel dezelven moeften hebben, oordeelden wy echter
door eene Gevolgtrekking, dat het moest Gras zyn, vermits wy altoos dè
Rupfen, die daaronder forteeren, met deze Groente gevoed en groot ge-
bragt hadden. Wy verzagen derhalven onze jonge Rupsjes ten eerffen van
een mooi Zoodje fleurig Gras, en ze daarop geplaatst hebbende werden wy
gewaar, dat dit hunne rechte Kost was; doch zo ongemeen loom en langzaam
hun Gang en Manier van eeten was, zo langzaam groeiden ze ook,
’ t welk ons deed gisfen, dat ze niet in ’t zelfde Saifoen tot de Verandering
komen, maar wel als Rupfen zouden moeten overwinteren, dit gefdlieddé
ook zo, ze waren t'oen nog kléin en maar eerst een paar Maal verveld', en
eer de Winter kwam , voor ’ t grootfte Gedeelte , niet tegenftdande allé
gedaane Moeite en Oppasfing, reeds geftorven, dus ’er maar twintig over-
fchoten, waarvan gedurende den Winter ook nog eenige flierven; veertien o f
vyftien haalden het ’er echter door en bereikten het Voorjaar, dezen kweekten
door het versch en jong G ras, daar we ze op plaatsden, en door de Len-
te-Lucht oogfchynlyk op , en groeiden nu ongelyk voorfpoediger, dan in
’ t N ajaar, ze geraakten o o k , na twee of drie Maal nog verveld te hebben,
tot
van'de E E R S T E B E N D E . Tal. K 5/
tot hare volkomene Grootte; zodanig eene volwasfene Rups is hier by
Fig. 3. afgebeeld. Wy twyffelden niet, o f deze alle zouden ook inPopjes Fig. 3 ;.
veranderen, doch de Rekening was mis, byna de Helft van dit Overlchot
ging tenlaatften ook nog door Sterfte verlooren en ’er bleven maar acht
over.
f *
Deze geraakten tot dé Verandering en werden Popjes. In Y laatst van
Mey en Begin van Juny hingen ze zich ieder aan een Gras, doch niet alle
te gelyk, maar de eene voor, deanderena; elke maakte, volgens de Ma»
nier der Dag- Vlinder - Rupfen * het Achterend door Middel van een fya
Spinzeltje vast, trok de naast daarby- ftaande Grasjes met ongemeen dunne
Draadjes eenigzins by elkander, vermoedelyk om die Reden, dat het Grasje
, daar ze aan hing, eenig Steunzel daardoor konde erlangen; vervolgens
de Pooten los laatende hing ze met het Hoofd om laag, welke Situatie de
Dag - Vlinder - Rupfen van de Eerde Bende doorgaans aanneemen, wanneer
ze op ’t Veranderen zyn, doch daar deze gemeenlyk binnen de Tyd van
twee of drie Dagen tot de Verandering komen, zo hingen in tegendeel onze
Rupfen wel 6 Dagen, eer ze Popjes werden. De Rups eindelyk voor
’t laatst haar Vel afïtrookende en naar ’t 'Achterend, o f naar boven fchui*
vende, daar het ook fterk ineengedrongen bleef zitten, kwam het Popje
voor den D a g , helder groen van Couleur en geheel als doorfchynende,
doch werd eerlang wat doffer en vervolgens merkelyk geelder, het kreeg
ook eenige-Vlakjes en Streepenen vertoonde zich van Gedaante,Tekening, -
Gouleuren Grootte als by Fig~4. Na verloop van ruim vier weeken ver- Fig. 4,.
anderden deze-Popjes merkelyk van Couleur en werden hoe langer, hoe
donkerder en ten laatftén genoegzaam geheel bruin-* o f bruinaehtig zwart, -
’ t welk een onfeilbaar Kenteeken was van de naby zynde Geboorte der
Vlinderen, maar nochtans flierven ’er zes derzelven in de Geboorte en kwamen
niet te voorfchyn; deze Popjes, die zich vertoonden , als of ze door'
de Vlinders onmiddelyk zouden geopend en verlaafen worden , bleeven in
die Hoedanigheid lange over de T yd hangen, dus wy met Zekerheid ver- •
moeden konden, dat de Vlinders in dezelven moeften geftorven zyn, het
welk ook by de Uitkomst waar bevonden werd, want toen men ze opende, -
waren ze van binnen verrot; de Oorzaak hiervan fcheen ons toe te zyn,
dat ze mogelyk aan te veel Vogtigheid bloot gefield geweeft waren, vermits
wy ze ’s Nachts zo wel, als over Dag vry en onbedekt in de opene -
Lucht geplaatst hadden, wy werden in deze Meening- nog meer befterkc- '
door het beter Geluk omtrent de twee overige Popjes, alzo dezelven , na *
dat we ze in eene Doos en binnen ’sHuis bewaarden, gezond bleven. Uit
deze twee Popjes beftond nu nog de geheele Rest eener zo aanzienlyken !
Menigte van Rupfeny ze leverden ons de Vlinders, daar wy na -verlang-;
den, namelyk een Mannetje en een Wyfje.
F 3