© *C ® > © s i
NEDERLANDSCHE INSECTEN
BESCHREEVEN EN AFGEBEELD.
Z E S D E S T U K.
e s s s s t s s s s s s s s s s s s s t s t s s s s s i i s s s s a s s s s s s s s s s s s s s s ^ s s i
V Y F D E V E R H A N D E L I N G
O y E R D E .
N A C H T - V L I N D E R S
. van ’/ Tweede Gezin der T w e e d e B e n d e .
De W O R T E L H O U T - V L I N D E R .
Tab. V.
§. I.
«
Vlinder, wiens Hiftorie ik thans befchryve, word byzommi-
5e Liefhebberen de IVortelhout- yiintkr genoemd, om Reden,
lat deszelfs Boven - Vlerken met donkere en lichte Vlakken en
Vlammen vercierd zynde, eenigzins naar kwallig Wortelhouc
gelyken. De Heer Jacob V Admiraal * noemd dit Infeét den Jukdragenden
Meeter, welke Benaming eigentlyk van de Gedaante der Rups afgeleid is ,
want derzelver tweede Ring, of Lid, merklyk breeder zynde, dan de
naait voorgaande, maakt eene Vertoning, niet ongelyk aan eene Kraag,
o f Ju k , en de Rups zelfs is eene Span-Rups of zogenaamde Landmeeter.
Doch vermits ik my voorgenomen hebbe, zo veel doenlyk, de Infecten
liefft naar de eene en andere Eigehfchap te noemen, die ze in hunn’ laat-
ften Levensftaat, dat is: als Vlinders, ten Kenmerk hebben; zo zal ik my
ook van den eerftgemelden Naam voor ons tegenwoordig Infeét bedienen.
% *• '
Hetzelve hoord eigentlyk op de Aalbezie-Boomen te huis, en word
als Rups op geen ander Gewas, myns wetens, gevonden, derhalven ontmoet
men ook de Eieren van dit Infeét alleen op deeze Boomen, doch ze
zyn nooit aan derzelver Bladeren, maar altoos aan de Takken en Stammen,
en wel enkeld gelegd, want vermits ze overwinteren moeten-,
zou-
* In de matmleurige Waarnemingen der gehorvens Diertjes, Dtie en Veertigfte Verandering,
fl; XXIII.
( O