$6 NACHT-VLlND.W*Tweede Gezin der EERSTE BENDE, Tab V IL
§• 4-
Wanneer ze in Popjes zullen veranderen houden ze niet eenerley Manier
van zich in tefpinnen. Brengt het de Gelegenheid zo mede, dat ze eerie Plaats
konnen vinden, daar ze zacht en los Hout ontmoeten, gelykin de holle Willige
Boomen, zo knagen zy *er eenige Spaandertjes af, en hechten ze door
Draaden aan elkander, makende dus een losSpinzel in de Gedaante van een
Zakje; doch zulk eene Gelegenheid niet hebbende fchikken ze zich naar de
Oinftaridigheid derPlaatfeen behelpen zich wel met een Spinzel, dat uit en-
kelde Draadjes beftaac; of ze hechten eenige afgevallene Bladeren, die ze op
den Grond vinden, aan elkander en plakken ’er zomtyds ook wel wat Aarde
mede aan vaft; dus bereiden ze zich eene Verblyfplaats tot hare Verandering,
welke gemeenlyk gefchied, na dat ze 5 , of 6 Dagen in hare Spinzels
hebben gelegen, en midlerwyl merklyk korter, doch teffens ook dikker geworden
zyn. Eindelyk fplyt hetRupfen-Vel vaneen, én het Popje werkt’er
Fig. 5, zich uit, zynde alsdan rosacbtig, doch word eerlang van Couleur alsby Fig. 5.
daar ik hetzelve ook in zyne eigentlyke Gedaante hebbe afgebeeld, het is
overat met 'zulk een dun blaauwachtig Schimmel bedekt, als dat der blaauwe
Pruimen, .’c welk-ook ten eerften door de Vingers afgeveegd word, als men
het aangtypt. In den Staat van Popje blyft ons Infeól gemeenlyk ruim vier
Weeken, en men kan kort voor ’t Uitkomen der Vlinderen geene Verandering
aan de Popjes befpeuren, behaiven alleen, dat zich dan hunne Ringen
wat meer -uitzetten.
$■ 5-
Tegen het Einde van July , of in ’t Begin van Augufi komen de Roode-
Weeskinder-Vlinders uit hunne Popjes te voorfchyn , zeerongelykin Grootte
zo wel , als in Levendigheid der Couleuren; zommige zyn maarflaauw, an*
deren in tegendeel zeerfterkgeteekend, men vind ook zomtyds in de Tekening'zelfs,
wanneer men die van verfcheidene Vlinderen by elkander verge-
lykt, eenig, hoewel gering, Onderfcheid, fchoon men dit in den eerften Op-
flag niet gewaar word. In den ruftenden Stand leggen ze de Vlerken niet daksge
wys aan ’t Lyf, gelyk anders de meefte Vlinders van dit Gezin en Bende
doen, maar ze dragen dezelven genoegzaam geheel vlak, of Hechts een klein
Fig. 6. weinig fchuin. In dien Stand zien wy by Fig. 6. een Mannetje, ’t welk hier
met uitgeftrekte Sprieten afgèbeeld is, om dezelven met de Wyfjes Sprieten té
konnen vergelyken, cnomte doen zien, dat ze van elkander niet verfchillen;
ze leggen anders', in Ruft zynde, de Sprieten dicht aan ’t Ly f en verbergen
Fig. 7<*er het grootfte Gedeelte van onder de Vlerken. By Fig. 7. vertoond zich een
vliegend Wyfje, welks Achterlyf even zo puntig toeloopt, als datder Manpetjes,
en.vermits de Sprieten van beide,n ook eveneens zyn, zo is ’er geen
wezendlyk, noch zeker Kenmerk, waardoor mende Kunne dezer Vlinderen
zoude konnen onderfcheiden, gelyk ik voorheen reeds hebbe gemeld; men
moet -zich derhalven in dezen Hechts met Gisfingen behelpen, en de groote-
ren voor Wyfjes, de kleinerenin tegendeel voor Mannetjes houden, ’twelk
nochtans ook niet altoos vaft gaat, vermits niet alle Wyfjes even groot,
noch alle Mannetjes even klein zyn. Ik hebbe hier tot de Afbeelding de
grootften en fterkft geteekenden verkozen ; zoude echter Iemand denken ,
'dat ik het vliegend Wyfje alte groot had vertoond, zo diend hierop: dat
men déze Vlinders wel zeer zelden zo groot vind, maar dat ik evenwel eenen
in myne Verzameling bewaare, die net dezelfde Grootte heeft en eigentlyk,
•degeene is, waarna ik de Afbeelding gemaakt hebbe.
N A C H T -V L IN D E R S z^IWeecle G e z iiLW 'EER ST E B EN D E .
&aó.VZT.