zoude eerder mogelyk zyn, of het fchynd ten minden begrypelyker, daC
een Mensch eenen Olifant met alle zyne in- en uitwendige Deelen , doch
zonder Leven, uit de eene en andere Stoffe konde nabootfen, dan dezer
Wyze een Diertje, als het eerdgemelde, voortbrengen en het voorzien'
van Oogen , Mond, Berte, Longe, Maag err de overige in- en uitwendige
Deelen, en wel allen in de volmaaktfte Evenredigheid. Doch wat
fpreeke ik van een allerkleinll Vliegje, of ander diergelyk InfefE, dat men
evenwel nog met het bloote Oog beryken kan, dezen zvn zelfs Olifanten
in Vergelyking by andere oneindig kleinere Diertjes. ’ I’ is bekend , dat
de fcherpztende Leeuwenhoek door zyne voortreffelyke Microscoopen Diertjes
ontdekt heeft, waarvan elk honderd Millioenen maal kleiner is, dan
een Zandkorrel, gelyk hy zulks op goede Gronden beweerde;. * doch
laat ik zeer toegevende zyn, en eens ftellen, dat zodanig Diertje duizend
maal groter ware, dan hy het verklaard te zyn,. zo is het nochtans honderd
duizendmaal kleiner dan een Zan dkorreleen e verbazende Kleinheid
! eene Kleinheid, waarvan men zich geen Denkbeeld meer maken
kan. Maar verre, zeer verre zy het, dat men daarom zo een geringfchy-
nend Schepzel der Opmerking onwaardig achten zoude; veel eer moet
het ons nu daartoe dienen, da6 wy te rug, zien op zynen almagti^n Masker.
Is het niet waar: men verwonderd zich ten hoogden over den Bouw
der' Vorftelyke Huifen en Hoven; fnen heeft de grootfte Achting voor
derzelver Bouwmeefteren, en verheft biliyk hunne Kond en Schranderheid;
en evenwel de gezonde Rede overtuigd ons, dat alle de hêerlykfte
Paleifen in de geheele Wereld, ja alle Konft- en Wonderwerken , door
Menfchen gewrogt, in geene Vergelyking. komen by den Bouw van zogen
enltehi Diertje; want uit dezen ffraald eene Wysheid en Almagt, waar
voor alle menfchelyke Wysheid en Vermogen als Sehaduwe verdwynd.
Laat de fchranderlïe Geeften en grootfte Konftenaaren, die op de gehee-
Je Aarde te vinden zyn, zamenfpannen, en htlnne Pogingen vereenigeny
zo zullen ze nochtans niet in Staat zyn, om flechts een der Deelen varf
zulk een Diertje, veel minder hetzelve in zyn geheel, en wel in die aller,
uiterfte Volmaaktheid, welke ’er wezendfyk, volgens de Redetr, itt voorhanden
is , hervoort te brengen ; en fchoon dit mogelyk ware, ’ t geen
echter nooit gefchieden kan, uit wat Stoffe zouden zy het toch bereiden
*n door welk Beginzel doen levendig worden? Gemerkt nu de allerkon-
ftigfte en verwonderlyfcfte Werken der Menfchen Voortbrengzels van ’ f
menfchelyk Verftand zyn, en gevolgelyk de Mogelykheid, hoe zy kon-
nen ten Voorfchyn komen, niet buiten 1 Bereik van ’t menfchelyk Begrip
is daar integendeel de Mogelykheid van den Bouw eener zodanigen kier-
nen Creatuure het menfchelyk Verftand volftrekt te boven gaat; zo vloeid
daaruit deze voldongene Waarheid voort: dat alle de Werken der Menukeu
zo veel Verwondering en Opmerking niet verdienen , als zo een
enkeld geringfchynend Schepzeltje. Is het dan niet zeer wel betamely
k ,
* in den Brief aan den Hr. Rut. Hoek te Londen, van dén t l Noy. 1S80.
jyk-, dat men zynen ledigen T y d , of ten minften een Gedeelte daarvany
tot diergelyke Overdenkingen befteede ? Ja men veftige vry zyne Aandacht
op deze en zoortgelyke Wonderen der hoogden Wysheid! Men
overwege eens, dat zulk een levendig Stofje , wat zegge ik , dat zulk
een levendig en veele duizendmaal kleiner Iets, dan een Stofje , in de al-
leruiterfte Volmaaktheid voorzien is,niet alleen van alle uitwendige Deelen
met hunne Leden, Gewrigcen, Peefen, enz. en daardoor in Staatgefteld,
van zich onbefchryflyk gefwinder, dan veele der grootfte Dieren, te kon-
nen beweegen; maar ook van alles, wat tot het inwendig Geitel behoord
en tolden Omloop der Vochten vereischt word, zonder welken geen levendig
Schepzel beftaan kan; en nademaal het geheele Diertje, gelyk voorheen
gemeld, honderdduizendmaal kleiner, dan een Zandkorrel is , men
denke, hoe veele Millioenen maal kleiner dan de Deeltjes zyn moeten,
■ waaruit het beftaat. Aanmerken wy teffens by ’c overwegen dezer verbazende
, dezer onuitfpreekelyke Kleinhedens, dat ook voor ’ t Beftaan
zulker genoegzaam onzichtbare Schepzelen gezorgd i s , zo moeten onze
Gedachten van Verwondering ftil ftaan. Wat dunkt u, waarde Lezert
zyh dit niet Konftwerken eener onbepaalden Almagt; Voortbrengzels ee ■
ner ondoorgron.ielyken Wysheid; Voorwerpen eener oneindigen Goedertierenheid?
Vinden wy niet in deze Kleinheden een allerovertuigendft
Bewys der eindeloöfen Grootheid desgenen, die ze uit niets heeft doen
voortkomen? En om kort te gaan, beveiligen ze ons niet in deze Waarheid:
dat ’er een God is? Nu vraage ik: o f de Befpiegelmgen over zul-
ke en zoortgelyke geringfchynende Schepzelen beuzelachtig en onnut zyn ,-
dan o f ze ons hoger opleiden en in de Kennis van onzen aanbiddelyketf
Schepper doen vorderen? Niemand met gezonde Reden begaafd, denk«
ik , zal het eerde beaamen en het laatfte tegenfpreeken. De minftgeach-
te ’ Schepzelen dan, waaronder men de InfeSten als boven aan plaatft, zo
nutte en onzer Befchouwing dubbeld waardige Voorwerpen zynde, Ztr
laat ons, in Navolging dtrgenen, die God en zyne Werken hoogachten,
wakker voortvaren met ons te oeffenen in de Infeétenkutide._ Van my-
nen Kant zal ik , onder de Zegening Gods, daartoe, ’ t geene in myn V e rmogen
is , zeer gaarne bydragen, geenszins twyfïelende, of ik zal daarmede
allen edelaartigen Deelnemeren in deze zo lult- ais leerryke Studie
Dienft doen. Zie hier dan de Hiftorie, of den Levensloop van eenen
Vlinder, die onder, de Witjes zorteerende een Dog-Vlinder van de Twee-
de Bende is.
Sf 2.
Van.de eigentlyk zogenaamde Witjes Flvnieren, of Boter-Kappellen, zyö
my vier Zoorten bekend, teweeten: het groote fVitje; het kleine Witje;
bet groote gejlveepte IV i'je , ’t welk ik- hier te Lande nog niet gezien hebbe,
maar de Heer Rafel heeft het befchreven en afgebeeld * ; en het kleine ge-
Jlreep-
* In ’t Eerde Deel zyner InfeSen BtluJIigmg, pag. 15. 1lef Zwytm Saptmftmg. J 3