ren Eieren van de kleine Aurelia, Welken de grootfte Overeenkomst heb-
ben met de Paauwoog Eieren; evénwel niet naalaatig in verder te zoeken
vond hy nog v y f andere en wel de rechte Nesten, die nevens
meer dan Duizend Paauwoog-Rupfen aan my werden bezorgd; het was
my eigentlyk en alleen maar om de Eieren te doen,, wanc Paauwoog-
Rupfen en Vlinders had ik reeds lange van te vooren, in overvloed gehad.
Ik verheugde my zeer in ’ c eerst over den.Ontfangst dezer Eier-Nes-,
ten, maar by naauwkeuriger Onderzoek, ontdekte ik tot myn Leedwee-
zen, dat de Eieren reeds ledig waren, en dus myne Blydfchap te voor-
baarig fcheen geweest te zyn , maar neen 1 ten gelukke vond ik. in
’ t eene Nest nog 5 a d volle Eieren, waarvan my het Microfcoop overtuigde,
en de Hoope weder deed opvatten, van ’er misfchien de Rupsjes
te zien uitkamen, gelyk het ook inderdaad gebeurde.
S- 3- .
De Eieren der PaauWoogen,' gelyk die der Aurelia’s , vind men by
Hoopjes aan de onderfte Zyde der. Brandenetel - Bladen , en nooit op
eenig ander Gewas, des ook de Rupfen, die ’er uit voortkomen, in ’ t
geheel geep andere, dan deze K o s t, nuttigen. In den eerften Opflag kan
men beiderley Eieren niet van elkander onderfcheiden, als men ze naa-
. mentlyk buiten het Nest en met het bloots Oog ziet, doch aan de Hoedanigheid
der Nesten kan men ze kennen, want de Eier-Nesten van de
Aurelia s zyn vry en ongedekt, in tegendeel die van de Paauwoogen
met een Spinzel overtogen, dat volmaakt naar een dicht en witachtig
Spinneweb gelykt. By Fig. 1 . op Tab. V IL heb ik zodanig een Nest
van Paauw-Oog Eieren, als nog geheel gaaf , o f door de Rupsjes nog
niet. geopend zynde; en by Fig. 2. een enkeld Eitje in.zyne natuurlyke
Grootte afgebeeld. Hoe hetzelve zich onder een fterk vergrootend M icrofcoop
vertoond, ziet men hier by Hg. 3 ; Deze Eieren zyn van Couleur
helder groen, hebben 8 van boven nederwaards lopende rterker verhevene
o f fcherpere Ribbetjes, dan die aan de Aurelia’s Eieren , ook
zyn ze dwars over gebandeerd met zeer veele ongemeen fyne en llaauwe
Ribbetjes, naauwelyks zichtbaar, zelfs onder ’t Microfcoop. ■
§• 4-
In ’t laatst van Mey eh Begin van Juny, kwamen uit de gemelde overgeblevene
volle Paauwoog- Eieren de Rupsjes ten voorfchyn. Aangaande
haarén Groei en Vervellingen, kan ik door Ondervinding het volgende
melden: Zo dra deze Ruplen uit de Eieren kruipen, zyn ze na voren
toe groenachtig’, en na achteren bruinachtig g ee l, hebben kool zwar-
Hoofdjes, en in plaats van Doorntjes , nog maar kleine Knobbeltjes
, kort daarnaa wo’rden ze overal bruin. Na de Eerfte Vervelling
zyn ze donker bruin, en de Knobbeltjes meer zichtbaar. Na de Tweede
Vervelling is de Couleur wat donkerder en de Knobbeltjes zyn merke-
lyk hooger, evenwel nog zonder Doorntjes. Na de Derde Vervelling zyn
ze geheel èn al kool zwart en de Knobbeltjes in volmaakte en naar E venredigheid
zeer lange zwarte Doorntjes veranderd, dog de witte Stipjés
verwonen zich nog niet. Na de Vierde Vervelling verfchynen ze wederom
in dezelfde zwarte Couleur, zynde thans met' zeer veele kleine en
hagel witte Stipjes, gelyk'ook de Doornen met aller fynfte, doch nn
zichtbaare Hairtjes-rondom bezet. B yieder Vervelling, zo draa ze het
V e l afgeftrookt hebben, zyn de Hoofdjés geel en de Doorntjes w it, doch
dit duurd niet lang-, en beiden worden ten eerften kool zwart. Deze
Rupfen groeijen fchielyk, ook naar Evenredigheid meer in Lengte, dan
D ik te , en naar maate eene aanftaande Vervelling naderd, begint de
zwarte Couleur naar het donker bruine te trekken, tot dat de Vervelling
over i s , als wanneer ze wederom ongemeen zwart zyn. De geheele
Groey duurd omtrent 4 Weëken> en by.warm en voordeelig Weder,
niet wel zo lange. Volwasfen zynde hebben ze de- Grootte en verwonen
‘zich, gelyk mep hier eene by -Fig.: 4. ziet afgebeeld. Voor het overige Fig-,
is de Huishouding der Paauwoog-Rupfen genoegzaam in allen deele dezelfde,
als die der kleine Aurelia’s , welke ik in de Tweede Verhandeling
over de Dag-Vlinders van de Eerfte Bende befchreeven, ook aldaar
en in de Befchryving des Nommer-Vlinders, o f in de Eerfte Verhand,
der gemelde Vlinderen; uitvoerig verhaald hebbe, hoe zich dezelven ergens
aanhangen, als ze in Popjes zullen veranderen, op dezelfde Manier,
doen dit ook de Paauwoog-Rupfen;
Dezen nu Popjes geworden zynde , verwonen zich allen eveneens van
Gedaante, maar niet van Couleur, de meeften echter zo, als de twee,
die hier by .Fig. 5. aan het Blad hangende zyn afgebeeld.. Na dat ze dan Fig.
omtrent 3 Weeken gehangen hebben, komen de ongemeen fraaye Vlinders
daaruit voor den-Dag, welker Vlerken op de 'hovende Zyde met
verwonderlyk fchoone Cöuleurenpronken, gelyk zich hier zodanig een
vliegende - Vlinder b y Fig. 6. vertoond. Doch als zé ruften, en dus,.fi>.
volgens de Manier der Dag-Vlinderen van deze Bende, de Vlerken over-
end zetten, zo als de Afbeelding van;een ruftenden Paauwoog-Vlinder
by Fig. 7. aanwyft, ziet men aan de onderfte Zyde der Vlerken- net het
Tegendeel van het bevallige en- fchoone, als zynde aldaar geheel en al
zwart, o f donker zwart bruin, en- -met nog zwartere Vlakken en Vlam*
metjes geteekend. Het Onderfcheid tusfehep de Mannetjes en Wyfjes
beftaat alleen in de Hoedanigheid van’ ’t Achterlyf, dat aan-de Wyfjes
merkelyk dikker is, dan aan de Mannetjes.
5- ö.
Ik hebbe in den Beginne gemeld, 'dat my meer dan Duizend van deze
Paauwoog-Rupfen waren toegezonden, doch, dezélven niet nodig hebbende
had ik ’er my wel van kunnen ontdoen, Vermaaks halven echter fokte
ik ze op , tot dat ze in Vlinders veranderd waren, welken ik voor ’ t
grootfte Gedeelte de Vryheid fchonk. Ondertusfchen g a f die Fokkery
Aanleiding tot het volgende onverwachce-Experimeht: Ik had deze ont