T
toe met varfche Tuin-Aarde gevuld, en van boven met Gaas o f Floers
bedekt, zynde deze Glafen tot de Infeéten- Fokkery allerbekwaam!!,
vermits ’er de Aarde zo wel, als de Groente, langer versch in blyft, dan
in de Vlugten en Doozen, waarby nog dit Voordeel komt, dat men dus
ongelyk beter de Levenswyze der Infeéten, zonder dezelven te ftooren,
kan waarnemen. De Rups dan zich eene Grafïlede in de Aarde gemaakt
hebbende legt 8 Dagen lang daarin als zieltogende, wordende midlerwyl
hoe langer hoe korter en fterk in malkander gedrongen, waardoor de
Ringen fwellen en zich bolronder vertonen ;eindelyk legt ze op den acht-
ften of negenden Dag hare eerfte Geftalte a f en verfchynd als een ontzield
Lichaam in doods Gewaad, o f, om kort te gaan, ze word eene
zogenaamde Poppe, welke inden Beginne groen is, maar eerlang fwart-
Fig- 7. bruin word en zich in allen Deele vertoond als in de 7 de Figuur. De
Poppe blyft in dien Staat tot in ’t Voorjaar leggen, zynde den Winter
over als dood, naar den uiterlyken Schyn, vermits men gedurende dien
T yd genoegzaam geene Beweeging in haar befpeuren kan; maar gelyk
de geheele Natuur in de Lente herleeft, zo word alsdan ook het Leven
in onze Poppe wederom zichtbaar; ze kromt en buigd zich niet alleen als
ze aangeraakt word, maar keerd zich ook van zelfs gemeenlyk een maal
Daags om, ’ t geen een goed Teken is en te kennen geeft, dat ’er eenge-
zonde Vlinder in woond, daar men in tegendeel, als de Poppe fly f en on-
beweeglyk blyft, verzekerd zyn kan, dat de in haar verborgene Vlinder
geftorven is , o f ook dat ’e r, in plaats van dezen, eerlang eene Wesp
.voor den Dag zal komen, in ’ t laatlle Geval is de Rups met een Ei van
zodanig een Infeél bezet geweelt, de Worm, uit dit E i voortgekomeri,
na dat de Rups reeds in eene Poppe veranderd was, heeft derzelver Ingewanden,
o f den Vlinder opgegeten en vernield en vervolgens zelfs in
een Wespe - Nymph, of Poppe, binnen de PyKlaart - Poppe veranderd
zynde, komt ’er eene Wesp te Voorfchyn. Genoegzaam alle Zoorten
der Rupfen zyn het Gevaar, van met het Zaad van Wespen en Vliegen
belegd te worden, onderhevig, en dus, wanneer ze in de Vryheid zyn, aan
opgemelde Vernieling blootgefleld; in tegendeel yalt dit van zelfs w eg ,
als men ze uit de Eijeren opbrengt en Zorge draagd, dat ’er geene Wesp,
noch Vlieg by kan komen. Ondertuflchen is het zeer aanmerkelyk, dat
dezen hun doodelyk Zaad geenszins onverfchiliig plaatfen, maar daarin te
werk gaan naar de Regelen eener Wet , die de Schepper hun voorge-
fchreeven heeft en volgens welke ieder Zoort dier Vernielders alleen aan
deeze en geene Zoort der Rupfen bepaald is. Doch om niet te verre
buiten de Grenzen van myn Bellek te gaan, diene ik van .deze Stoffe
voor tegenwoordig aftefcheiden en dezelve breedvoeriger te verhandelen
by een andere Gelegenheid, die zich in de volgende Verhandelingen
meer dan eens zal aanbieden, wj keeren derhalven weder tot ons
Infeél.
| 5-
Een paar Dagen, o f zomtyds maar eenen Dag voor de Geboorte de»
Vlinders, worden de Ringen der Poppe merkelykuitgerekt, eneindelyk
fplyt dezelve open in den Nek en ter plaatfe, daar de Sprieten en Pooien
des Vlinders leggen, llraks wend hy alle Pogingen aan, om het Hoofd
benevens de Sprieten, den Zuigangel en de Pooten en vervolgens den
geheelen Relt ’er uit te halen. De Vlinder dus van zyne Banden ontfe-
digd fpoed zich ten eerften naar een Voorwerp toe, daar hy aan opkan
klimmen, en zich zodanig plaatfen, dat de Vlerken , die als nog zeer
klein en wanftallig zyn, nederwaards konnen hangen,' welken zich ook
vervolgens llerk uitzetten, o f toeziens groeijen en .wel. haalt hunne vol-
maakte Gedaante en Grootte verkrygen; dan breid de Vlinder dezelven
uit en vertoond zich rullende, gelyk ik hem by Fig 8. hebbe afgebeeld. Fig. 8.
In dien Stand heeft hy deze Byzonderheid, dat hy de Onder - Vlerken
ter Helfte toe onder de Boven-Vlerken vooruitfchtrift, ’t welk geen
Vlinder van alle andere my bekende Zoorten doed; wel is waar, dat
de Famwoog Pyljlaart-Vlmder, de zogenaamde Rietvink, de Vlinder uit
de Duingras Rups en meer anderen, de Onder-Vlerken ook wel eenig-
zins na voren toe uitfehuiven, doch dit is maar zeer weinig en verfchild
merkelyk van de Manier, op welke onze gehakkelde Pylflaart Vlinder
zyne Onder - Vlerken' draagd. Hier moet ik ook nog aanmerken, dat
hy zyne Sprieten, o f Voel-Horens, dicht aan ’t L y f legd, en onder de
Vlerken verbergd, wanneer hy volkomen in Rulle i s , maar dat ik ze
hier zichtbaar, o f zodanig vertoond hebbe, gejyk hy ze, in Beweeging
zynde, draagd, is om die Reden gefchied, wyl’ de Sprieten dezer Diert-
je s , zo als van meer andere Infeéten,- veelal het voornaamlte Kenmerk
der Kunne zyn. De Afbeelding des Vlinders, by de reedsgemelde gde
Figuur, is van een ruilend Mannetje, en dieby Fig. 9. van een vliegend Fig. 9.
Wyfje . Beiden zyn genoegzaam onderfcheiden en kenbaar door de Sprieten,
de Voorpooten en het Achterlyf. De Mannetjes hebben dikkere
en eenigzins vederagtige Sprieten,in tegendeel zyn die der Wyfjes merkelyk
dunner en niet vederagdg; de Voorpooten der Mannetjes zyn veel
dikker en Iterker, dan die der W y fje s, doch dezen hebbe ik hier niet
geheel kunnen verbeelden, vermits de Vlinders in ’t Vliegen hunne Poo-
ten aan, o f onder ’t L y f leggen; eindelykis het Achterlyf der Mannetjes
ook ongelyk dunner, dan dat der W y fje s, en heeft na achteren
toe , o f aan den Staart ter wederzyde haarige Uitlteekzels, waarvan het
Achterlyf der Wy fje s, dat Hechts puntig uitloopt, niet voorzien is. De
gehakkelde Pylllaart-Vlinders zyn genoegzaam allen van eene en dezelfde
Tekening, maar geenszins van eenerley Couleur, gelyk ik reedsheb-
be gemeld; in myne Verzameling hebbe ik meer dan achterley in Couleur
verfchillende Zoorten, en ik gelove zeer wel, dat ’er nog meer zyn.
Uit de mynen hebben ik de twee fraaiften in Couleur tot de Afbeelding
gekozen en op de bygevoegde Plaat nagebootfl. Eer ik deze Verhande-
( B) ling