S S
dito voor de W r ; d e n 8i dito voorde dmfc; den iSSeptember voorde
Vierde- en den o Oétober voor de vyfde maal Reeds voor deze vyfde Vertelling
hadden ze opgehouden met eeten Den 8 April van t volgende Jaar
vervelden ze voor de zesde en laatfte maal; zeer aanmerkelyk was het, dat
Vervellins gefchiedde eer en alvorens de Rupfen wederom J na eene
Vallen van langer dan zes Maanden verduurd te hebben, het minde Voed-
zel genuttigd hadden ; men zoude hieruit kopnen bdluiten: darg nademaal
het Vervellen een Bewys is van den Groei der R ups, deze Schepzeis ook
door de Lucht, en wel voornamelyk de Lente-Lucht moeten gevoed vvör-
den Den i a April begonnen de opgemdde twee Rupfen wederom hare
gewooneKoftte nuttigen en groeiden toen, om zo tefpreeken . oogfchyn-
lvk dit duurde tot den 5 M e y , als wanneer ze volwasfen zynde, gelyk ik
ze bv Fie 7. en 8.' hebbe afgebeeld, zich begonnen m te fpinnen, en wel
on eene zonderlinge Manier, makende ieder voor zich van allerhande Stukken
en Brokken der Bladen, zo dorre, als verfche, die ze by malkander
wiften te halen en zamen te fpinnen, een hangend Zakje, dat rneteenige
weinige Draden aan eenen T ak valt gehecht zynde geheel vry hing. De
eene Rups v ie r , en de andere v y f Dagen in haar Spinzel of Neft overend-
ftaande doorgebragt hebbende veranderden ze beiden in Popjes. Zodanig een
■ lo-zonder S of buiten zyn Spinzel, by F,g. 10 . afgebeeld. Na 22 Dagen kwamen
uit deze Popjes de twee Vlinders te voorfchyn, zynde gevalljg de éen
een Mannetje en de andere een W yfje. Het eerfte zien wy in den ruften-
rv , , j pn Stand byVig. 1 1. en het laatfte vertoond zich vliegende in de 1 2 deFignu-
lil 12 re Het Onderfcheid der Kunne van dit Infeft beftaat alleen in de Dikte
van ’t Achterlyf, zynde dat van ’ t Mannetje tengerder en een weinig puntiger
dan ‘ t L y f van ’ t W y fje ; de Sprieten van beiden zyn' eveneens;
ze verbergen dezelven onder de Vlerken, als ze ruften, en leggen ze dicht
aan ’t L y f. § 7
Laatftelyk diene ik nog aan te merken: dat de Vlier - Rupfen glad' en
zonder Haairen, doch daarby rimpelig en knobbelig, als mede merkelyk
onderfcheiden zyn in Couleur, maar niet in Teekenmg; van onderen
hebben ze genoegzaam geene,tenminftengeeneaanmerkelykeTekening,
ziet de 7de Figuur; maar van boven zyn ze zonderling gefigureerd, gelyk
uit de 8de Figuur blykt. Zommigen vallen zeer bleek, anderen ongem'feen
donker en wederom anderen minder , of meer kleurig; eveneens is
het ook met de Popjes gelegen,"en zo als de-Rupfen zyn, van dezelfde
Couleur zyn ook de Popjes, daar ze in veranderen. Onder de Vlinderen
zelfs is mede geen gering Onderfcheid van Couleur, men vind zommigen,
zo bleek gee l, dat ze byna wit fchynen te z yn ; anderen in tegendeel zeer
•hoog geel; ik hebbe tot de Afbeelding zodanige gekozen, die het Midden
tuffchen de meeft-en minftgekleurden houden.