-izd D A G • V L I N D E R S
§• 2-
Vermits dit Infeft als Rups overwinterd, eene Omftandigheid, die voor
de Infe&en welken.in dien Staat dit Lot onderhevig zyn, zeer gevaar-
]vk is want de meelden gaan alsdan verloren en maar weinige blyven ’er
van in ’ t Leven, weshalven derzelver geheele Huishouding zelden kan
waargenomen worden; zo mislukt het gevolglyk ook den meeften T yd ,
in dien Opzichte, met de Koe-Vinkjes-Rupfen, ten ware men een groot
Getal derzelven by elkander had, maar daar is met anders aantekomen,
dan door Middel van de Eieren, want het gebeurd genoegzaam nooit, dat
men een enkelde Rups, veel minder dezelven m Meemgte vind. Maar
hoe krygt men de Eieren ? niet anders, dan wanneer men by Geluk een
bevrucht Wyfje vangt, ’t geen zich, fchoon opgeflooten zynde, gewillig
van de Eieren ontlaft, welken men nimmer op eene andere Manier kan
magtig worden, want deze Vlinder-Wyfjes laten hunne Eieren, ’t geen
aanmerkelyk is , maar vallen, zonder ze vaft te hechten, o f aantelymen,
’t welk anders genoegzaam alle Vlinder-Wyijes doen ; deze Eieren dan H
de Vryheid maar los in ’ t Zand, of op de Aarde, en dat nog wel tuffchen
het Gras gelegd zynde, is .geen Menfch in ftaat, om ze ooit te vinden.
In den Zomer van ’t Jaar 1762 vingen wy een bevrucht Koe-Vinkjes-
W y fje , hetzelve Ieide in de Doos, .daar het in opgeflooten was, eene
Meenigte Eieren, waaruit vervolgens pok de Rupsjes kwaamen, dezen
dan geftadig van verfch Gras, want dit is hun Voedzel, wel voorzien
zynde, groeiden wakker en vervelden twee Maal voor den Winter, maar'
■ ze ftierven nochtans alle, en geen een kwam ’er van te recht. Den volgenden
Zomer gebeurde het wederom, dat wy twee zulke bevruchtte
Wyfjes vingen; deze leiden over de honderd en vyftig Eitjes, uit welken
na Verloop van 14 Dagen de Rupsjes kwamen, wie zoude niet gemeend
hebben, dat daarvan een goed Getal tot Perfeaie moert gekomen zyn,:
en ziet, het waren flechts drie, die.’er van over bleven, en waaruit wy
de Vlinders hekomen hebben, alle de overigen ftiervengedeeltelyk voor,
gedeeltelyk in den Winter en in ’ t Voorjaar.
§• 3-
Tab. Op Tab. IK. by Ftg. 1 . ziet men een Koe-Vinkjes Ei in zyne natuurlyke
IV.' Grootte afgebeeld; met het bloote Oog befchouwd, heeft het genoegzaam
Fig. i- geene Couleur en fchynd geheel effen, of ongefigureerd te z yn ; maar als
het onder een fterk vergrotend Microfcoop gebragt wprd, vertoond htt-
F i ’ . 2.zich van Couleur en Hoedanigheid, gelyk by Fig. 2 ik hebbe voorheen
'v gemeld, dat het Vlinder-Wyfje deze Eitjes maar los nederleid, o f laat
vallen, wanneer dan dezelven dus in eene Doos gelegd zyn, en gevolglyk
door de minfte Beweeging als Pareltjes heen en weder rollen, is het te
verwonderen, dat zulks nochtans aan ’t Uitkomen der Rupsjes geen hinder
doed, gelyk wy ondervonden hebben. Deze Schepzeltjes ter Wereld komende
zyn zeer klein, van Couleur geelachtig wit en overal met korte en
fyne, doch zeef ftyve Haïrtjes bezet, hebbende aan ’t Iaatrte Lid twee
aphteruitftaande Punten, vervolgens worden ze graauwacfitig en krygen
over
over den Rug een bruine Streep, die, naar maate de Rups groeid en ouder
word, voorwaards verdwynd, echter voor de Reft zich op ieder Lid,
doch als afgebroken, maar na achteren toe nog in zyn geheel vertoond.
Deze Streep is het voornaamfte Kenmerk der Koe-Vinkjes- Rupfen, waar •
door men ze van andere Rupfen der Middel-Infeéten tuffchen de Dagvlinders
der Eerfte en Tweede Bende kan onderfcheiden, welken ander-
zins alle zeer veele Gelykheid met elkander hebben. Het Hoofd van onze
Rups is na boven toe, op de WyzederDag-Vlinder-RupfenvandeEerftë
Bende, fterk gekloofd, gelyk men het noemd, en van voren platachtig.
Allen zyn ze eveneens van Couleur en Tekening. Haar Gang is buiten
gemeen langzaam en traag, zo als die der meefte Dag Vlinder-Rupfen van
de Tweede Bende, welken ze ook in Gedaante zeer wel evenaaren. Wy
hebben deze Rupfen met gemeen Gras gevoed en groot gebragt; ze vervelden
twee Maal voor den Winter, maar gedurende denzelven aaten ze
zeer weinig, of genoegzaam niets, en groeiden derhalven ook in ’ t geheel
niet, maar fcheenen half dood te z yn ; doch de Lente-Lucht deed ze wederom
als levendig worden, ze begonnen toen wakker te eeten en te
groeyen en vervelden nog een paar Maal in ’t Voorjaar, houdende telkens,
by ieder Vervelling, dezelfde Couleur en Tekening.
Niettegenftaande nu een groot Getal derzelven den ’Winter had
doorgeftaan en ons deed hopen, dat ze verder voorfpoedig zouden zyn
en tot haar’ laatften Staat geraken, zo ftierven ze nochtans alle tot op
drie na, gelyk ik reeds hebbe gemeld; deze hielden Stand, twee daarvan
hadden’haare volle Grootte in ’t Begin van Ju n y , doch de derderuim 8 Da-
gen later bereikt, en dewyl ze alle drie volmaakt even eens waren, hebbe
Sc maar eene dier volwaffene Koe-Vinkjes-Rupfen by Fig. 3. afgebeeld. Fig. 3.
§• 4-
■ Toen dezelven in Popjes zouden veranderen, hielden ze:op met eeten
en bleven eenige Dagen tuffchen ’t Gras ftil leggen, waarby twee Om-
'ftandigheeden aanmerkelyk waren, voor eerft: dat ze zich noch op de
Manier der Dag-Vlinder-Rupfen vaft maakten, noch op die der Nacht-
Vlinder-Rupfen infponnen, maar geheel los en onbeveiligd leggende (gelyk
de Eitjes, daar ze uit voortgekomen waren) in Popjes veranderden. Ten
tweeden: dat de Popjes zelfs eerder na die der Nacht, dan na die der
Dag Vlinderen geleeken, o f liever, dat hunne Gedaante eenig Zweemfel
yan beiden te gelyk had, zo als uit Ftg. 4. blykt, zynde hier een derzelven Fig. 4.
in zyne natuurlyke Hoedanigheid, Couleur en Grootte afgebeeld. Den
i i . Juny veranderde de eerfte Rups in een Popje; den 13 . dito de tweede,
en den 23 dito de derde. In ’ t Begin waren ze groenachtig, maar
werden kort daarna bleeker en eenigzins kleurig, gelykzich hier het eene
by de evengemeldê Figuur vertoond, blyvénde dus ruim 14 Dagen leggen
; vervolgens begonnen ze van Couleur te veranderen en werden hoe
langer hoe bruiner, en ten laatften geheel donker bruin, tot dat zeeinde-
ly k , na drie Weeken de Popjes Gedaante gehad te hebben, de Vlinders,
die in hun verborgen geweeft waren, te voorfchyn deden komen.
E ï §• Si
a