grooten Linnceus, naar Willekeur in dezen te werk gaan, en rioeme der-
halven onzen Vlinder: den Orion^ zynde dit de Naam van eenePerfonaadfe*;
die, volgens de beuzelachtige Vertellingen der oude Poëcen, een bekwaam
. § Jager en getrouwe Medgezel van de Diana geweeft, en na zyn Overlyden in'
de R y der Sterren verplaatftd i s , weshalven dan de meergemelde twee
Vlinder-Soorten, wegens hunne onderlinge Overeenkomft, met deeze Naa*
men mogen beftempeld zyn, nochtans houd ieder Liefhebber de Vryheid,
van dezelven na zyn Goedvinden te veranderen.
§. 2.
Onz tegenwoordig Infed ontmoet.men in den Rupfen-Staat op de Bcuke
en Eeke Boomeiï, volgens myne Ondervinding, maar of het ook-nog op
andere Gewaden zich onthoud, kan ik thans niet met Zekerheid melden.
Het gebeurde in ’c Jaar 1764 den 1 Ju ly , dat myn Zoon op de geflechce-
Hoffteede Komnietrufi buiten Naarden, als toen nog voor een groot Gedeelte
in wezen zynde, aau eenen Beuke Boom een Blad ontdekte, ’c welk aan-
de onderfte Zyde met een Schooltje van 33 Eieren belegd was , welken
geelaèhtig wit* fterk geribt en glanfend, en van Gedaante rond waren ^
Tab. IX. zynde op de tegenwoordige P/aaï IX. by Fig. 1. in hunnè tfatuuflyke
F‘g' x» Grootte afgebeeld. Onder een fterk vergrootend Microfcoop vertoonden
Tig. 2. ze zich als by Fig. 2. Deze Eieren waren ons toen nog onbekend, o f liever,
wy wiften niet, wat Soort van Rupfen ’er uit voort zoude komen 5
doch onze Nieuwsgierigheid in dezen behoefde niet lange gerekt te worden*
want den 2den en 3den July kon men reeds zien, dat de Rupsjes van bin-
nen in de Eieren aan derzelver Schil begonnen te kaauwen en Opening te
maken* om *er uit te konnen gaan.
§> 3-
Den 3'den dito kwamen ze te voorfchyn; ze waren geheel wit en met
witte Hairtjes bezet, hebbende van eerft a f aan het Gebruik van 16 Poo r-
• £* 3* jes. By Fig. 3. hebbe ik op een Beuke Blad eenige derzelven in hunne na-
tuurlyke Grootte afgebeeld. Zo dra ze gekipt waren aaten ze de leedige;
Eier-Doppen op* vervolgens plaatftden wy deze jonge Koftgangers op eem
Takje van verfche Beuke-Bladen , welken ze aan de onderfte Zyde begonnen-'
a f te grafen, waardoor de witte Couleur der Rupsjes van langzaamer hand
verdween en in groen veranderde, doch niet geheel en a l, want op ieder
Lid bleef een wit Ringetje, ’c welk uit ronde Knopjes o f Heuveltjes beftond.-
Wannneerde Rupsjes aan ’c eeten zouden gaan, vergaderden ze zich b y
elkander op eeae Plek en graasden het vleefchachüige van de Bladen fchoon
af, verzadigd zynde gingen ze weder uit elkander. Deze Manier onderhielden
ze zo lange, dat ze drie Maai verveld en dus zo oud geworden,
waren , dat ze door dit zagte Voedzel alleen niet konden beftaan. Den 8 July
zyn ze voor dè eerfte Maal verveld, en waren toen wederom wit en geringd
, z e aaten kort daarna het afgeftrookt Vet o p , gelyk ze in ’c Vervolg'
by ieder Vervelling deeden. Na dit Ontbyt gingen ze aan *t grafen-en werden
groen, doch de Ringetjes bleven wit o f eenigzins geelaehtig. Den 13:
dito vervelden ze voorde tweede. Maal,.en na een weinig gegeeten te hebben!
waren ze eveneens*als na de eerfte Vervelling; eenige Dagen daarna werden
zommige der witte Knopjes, waaruit de Ringetjes beftonden , oranjekleu-
rfg. Den 18 dito gefchiedde dè derde Vervelling, waarna ze zich vertoon-
4* dfen alsby Fig. 4-, Van Doen- a f aan graasden ze niet meer, maar aten rir
Gateai
G'aten in de Bladen; de kringswys geplaatftde Knopjes werden hoog oranjekleurig
Den 23 July vervelden ze voor de vierde Maal, en den 29 dito
voor de vyfde en laatfte Maal, en verfchilden, na Verloop van een Paar
Dagen, ten eenemaale en zodanig in Tekening en Couleur van die ze te
voren en in den Beginne hadden, dat ze nu geheel andere Rupfen fcheenea
te zyn, gelyk uit de Afbeelding der volwaffene Rups by Fig. 5* blykt. Fig. j*
§. 4.
Vermits wy deze Söort van Ruplen nog nooit haddën gehad én gevolglyk
niet willen, op wat Manier ze haare eerfte Gedaantewiffeling* o f Verandering
in PomeTzouden ondergaan, o f ze zich fiamelyk tuflehen de Bladen
zouden infpinnen, dan o f ze in de Aarde, o f ook in ’t Hóut zouden gaan,
óm aldaar in Popjes te veranderen; zo gaven wy haar Gelegenheid tot alle
deze drie gemelde Manieren van Verandering , en den 8 Aug: en volgende
Dagen werden wy gewaar, dat ze in ’c Hout, te weeten in verouderd en
eenigzins vergaan Hout , als hiertoe békwaamft zynde, en van welke
Soort wy ook altoos in dit Geval de Rupfen voorzien, begonnen- Gaten te
maken en zich daar in te fpinnen. Doch eer dit gefchiedde, kwam er de
Sterfte onder, waardoor wy ten minften de Helft der Rupfen verloren.
De overigen fponnen zich in , en deden ons hopen, dat wy de Vlinders ’et
ait zouden bekomen, doch onze Hope werd verydeld, wy zagen de Vlinders
van Tyd tot Tyd te gemoed, maar daar kwam mets te voorfchyn, des
wv eiodelyk door Nieuwsgierigheid aangezet verfcheidene Spinzels openden
en bevonden, dat binnen dezelven eenige Rupfen als Rups geltorven ,
anderen wel Popjes geworden, doch als zodanigen verdroogd waren; naauw-
elvks fchoten ’er een Paar Popjes over, die nog fcheenen gezond te zyn,
welken wy ook in hunne Spinzels zorgvuldig bewaarden, ze bleven echtereen
geheel Jaar en gevolgtyk lange over de Tyd leggen, dus onze Hope
on de Vlinders verdween, tot dateindelyk na Verloop van twee Jaaren onverwachts
een Vlinder te voorfchyn kwam , doch eenigzins gebrekkelyk. Dit
wis dan de geheele Overwinft van deze Teeld. Midlerwyl had ik een Pop-
je'a f getekend, ’ t welk zich van Gedaante en Couleur vertoond als by Fig. <5. *>1-
B
Na deeze mislukte Queekery was ik buiten Haat gefield, van onzInfeS
in zvneïaatRe Gedaante, o f als Vlinder, aftebeelden. Doch een voornaam
Liefhebber, had het Jaar te vooren twee Rupfen van deze Soort op de Ee-
Ï.p „pvonden. welken ook geregeld en naar wettfch in Popjes veranderden;
het was by Geluk een Paar, o f Mannetje en Wyfje. Zyn Wel Edel. had
de Goedheid, van my dezelven ter Afbeelding te leeneo ; dienvolgens ver-
roonen ze zich beiden hier op onze Plaat, de cene als rullende by Fk , 7. *>g- 7-
zynde dit het Mannetje, en de andere, o f het Wy fje , als- vliegende by
8- Het Onderfcbeid tuflehen beiden bellaar alleen daarin, dat het rlo- »
Achte’rlyf van ’c Mannetje veel tengerder i s , dan dat van ’ t Wyfje. De
Sttrieten van beiden zyn genoegzaam even eens, gelyk uit de Afbeelding,
f f j.t [je Tekening dezer Vlinderen is doorgaans dezelfde, maar in Levendigheid
der groene Couleur verfchillen ze merklyk van elkander,, dezelve
is by zommigen zeer fterk,- en by anderen veel blc-eker. Wy hebben
naderhand dit Infeft niet meer vernomen, e n ik g is fe , dat hetzelve door
hét nedervellen der zwaare Beuke Boomen op de reeds gemelde Hofftede,
voor het meerder Deel , zo niet ten eenemaale, daaromllreeks uitgeroeid
ts- eelvk het wel meer gebeurd, dat men de een en andere Saorevan Infec-
* 6 1 j s ten