woordigen Vlinder prefent; den 16 Juny 1762 kwamen ’er de Rupsjss
• uit zo dat ik rykelyk daarvan voorzien was, en niet twyffiekle, ofikzótTde
met dezelven myn Oogmerk wel bereiken, mits Zorg dragende, dat het
hun nooit aan verfch Voedzel ontbrak, en het fcheen ook in den Beginne
dat alles naar Wenfch zoude gaan, want de Rupsjes groeiden wakker
en'veele vervelden gelukkig tot tweemaal toe, maar koft daarna kwam
5er de Sterfte zodanig onder, dat ik ze allen verloor en ’er geen een van
over hield, dus was ik voor dat Maal in myne Hoope, omtrent hetV er-
krygen der geheele Hiftorie van dit Infeéï, te leur gefield* ondertuflchen
had ik evenwel zo veel daarby gewonnen, dat ik nu de'Eieren en de Rup-
feh kende, te gelyk ook de T yd eri Plaats w ift, wanneer en waar men ze
'k o n vinden, ’ t geen dan tot in ’t volgende Jaar moeft uitgefleld worden.
De Eieren niet meer van nqode hebbende, was het my toen alleen maar
om de Rupfen te doen, dezen moeiten dan, volgens ftiyne Ondervinding,
in de Maand September niet alleen voorhanden, maar ook reeds in Wasdom
merkelyk gevorderd zyn; dus begaf ik my in Gezelfchap van mynen
Zoon omtrent het Begin van September 17 6 3 naar de Hoffteede der Hee-
ren van Rensfelaar buiten Naarden, Crailoo genaamd, in welker ruimen
Omtrek een aanzienlyk Denne-Bofch is , daar men ons Infeól het eerflhad
ontdekt, w y verzamelden in .dit Bofch zo veele van deze Rupfen, als wy
vinden konden en bragten ruim twintig te Huis; met dezen gelukte het
0 beeter dan met die-v a n ’ t Jaar te vooren, (je meeften raakten door allé
Vervellingen heen en tot haar vollen Ouderdom, kroópen vervolgens itr
de Aarde, om in Popjes te veranderen, en bieeven ’er dus den'geheelen
Winter over in leggen tot in ’t Voorjaar, doch alstoen dezelven uit de
Aarde opdelvende, vonden wy maar 10 Popjes, waarvan het eene kreupel
was, uit de overige negen kwamen in ’t Begin van Mey de Vlinders,
.. zo Mannetjes, a lsWyfjes, behouden en volmaakt te voorfchyn ik,had
daaraan ook overgenoeg en nu myn Oogmerk omtrent-de Kennis vatride
geheele Huishouding van dit Infefcl naar Wenfch bereikt, en zal dezelve
ftraks mynen geëerden Lezeren mededeelen, doch vooraf eerft Gewag ma-
. pen van de Benaaming, die ik aan ons tegenwoordig Infedl gegeeven hebber
Hetzelve onbekend zynde 'had gevolglyk nog geenen Naam; myng
* Refledlie vfel dan op de groote Ongelykheid, die tuffchen de Mannetjes
en Wyfjes van deze Vlinderen is, aangezien dezelven*zo wel in Tekening
als Couleur geheel en al van elkander verfchillen en in dezen Opzichte van
_ de algemeene Regel der Natuur, als ware het, afwyken; dus fcheen het
my to e , dat dit Infeét niet ongevoeglyk als een Jnomalon kon aangemerkt
en gevolglyk de Vlinder zelfs Jnomalus genoemd worden; doch zo Iemand
in dezen Naam geen Genoegen zoude neemen, die gelieve hem naar zyne
P Zinlykheid te veranderen. *
§• 3-
Uit het geen ik in den Beginne gezegd hebbeblykt, dat men de Eieren
van onzen Vlinder in de Maand Juny vind; ze zyn altoos aan de Denne-
. Naai-
Naalden, gehecht en wel gemeenlyk ten Getalle van 6 , 7 , o f 8 naait elkander
op eene Naald, gelyk men ze dus in hunne natuurlyke Grootteaf-
gebeeld ziet by Hg- 1. op Tab.W. Van Couleur zyn ze eenigzins groen- Tak
achtig, van Gedaante ovaalrond,' boven op plat en in ’t Midden met een i y .
flaauw Kuiltje. Eenige Dagen voor dat de Rupsjes ’*er uitkomen worden Hg. p
de Eitjes zo ■ doorfchynende als Glas, dus'men door een Micr'ofcoop de
Rupsjes 'er duidelyk in kan zien leggen. Zodanig een vergroot E i,e n de
Situatie van het Rupsje in hetzelve vertoond zich hier by Hg. 2. Het Hoofd Hg. 2.
en de Staart van ’t Diertje, beiden geelachtig zynde, konnen van den R e l ! ,
die groenachtig is, klaar onderkend worden en, leggen over elkander, doch
het Hoofd boven op. Wanneer het Rupsje ftaat gekipt te worden, maakt
het aan de Zyde van ’ t Ei een Gaatje, en kruipt door hetzelve naar buiten,
latende verder het ledige E i onaangeroerd leggen, zonder iets van den Dop
te nuttigen, daar in tegendeel veelerhande Soorten van Rupfen hare lee-
dige Eieren geheel, o f voor een Gedeelte, ten eerllen opëeten, .
. I j i
Onz Rupsje komt met 10 Pootjes ter Wereld, krygt ook naderhand
onder ’t Vervellen niet meer, derhalven- is het eene zogenaamde Spano
f Krammetjes-Rups, gelyk dit ook haar Gang genoegzaam te kennen
geeft, zónder dat men de Pootjes behoefd te tellen. Onder alle die Soorten
van Rupfen, welken feer bezwaarlyk te vinden zyn, mag men deze
mede boven aan plaatfen, want jong zynde konnen ze bynaonmogelyk van
de Denne-Naalden onderfcheiden worden, ja alsdan ook niet, wanneer ze -
reeds een paar Maal verveld zyn, vermits ze niet alleen in Couleur en Ge-
flreeptheid met de gemelde Naalden de grootfte Overeenkomlt hebben,
maar ze zitten ook, in Ruft zynde, dicht aan dezelven als gekleefd en
recht uitgeftrekt, gelyk zich hier zulk een Rupsje by Hg. 3. vertoond, geen Hg. 3;
Wonder is het derhalven, dat men ze licht over-’t Hoofd z iet, en niet,
dan met een naarftig en geftaadig Oog kan ontdekken; doch wanneer ze
zich heweegen o f gaan, gelyk het Rupsje by Hg. 4. zyn ze. gemakkelyk te Fig. 4.
vinden. Ze eeten de Naalden kartelender wy ze langs.de Kanten op, ik
•hebbe zommige derzelven hier aangeweezen, als onder anderen eene by
Hg. 3. De Groei dezer Rupfen gaat langzaam voort en duurd gemeenlyk
ruim 'drie Maanden, ze vervellen derhalven ook niet dikwils, maar wel
met lange Tulfchenpoofingen. Volwaffen vertoonen ze zich als by Hg. 5 . Fig. j .
en 6 Ze zyn van onderen niet minder, dan van boven, doch op eenew <5.
andere Manier, geftreept, gelyk uit de Afbeelding der Rups by Hg. d.
blykt, die men hier voor' een groot Gedeelte van onderen ziet.
§• 5-
In de Maand OÊlober begeeven zich onze Rupfen in de Aarde, en wel
niet diep, maarjlechts onder de Oppervlakte derzelven, om in Popjes te
veranderen, ze maken daar, elk in ’t byzonder, een teer en luchtig Spin-
(d 2 ) zei,