in my bericht gedaan wierd, dat het eerfte Rupsje uit een van de in 't
voorgaande Jaar gelegde E itje s , by zyn Wel Edele uitgekomen was.
•Zeer aardig en fraai, vertoonen zich deze Eieren, wanneer dezelven
met een gewapend oog befchouwd worden, derzelver op en neder-
-waards loopende Ribben en dwarsfe verheevene verdeeüngen, doen een
zodanig Ei byna gelyken naar een Zee-Appel of Netwerk, alwaar de
gedachtige Band , rondom hetzelve loopende eene niet ongevallige
Vertooning in maakt.
5- 4 .
Op het ontvangen van gemelden Brief, floeg ik de Eieren welken
ik van dit foort hadde, nog zo veel te meerder gaade, en bragfeen
zodanig van kleur veranderd en wit geworden Eitje onder het Microscoop,
en zu t tot myn groote Genoegen en Blydfehap, ontdekte ik
eene leevende Beweeging in het zelve, niet van het Rupsje zelfs,
want dit konde ik niet zo onderfcheidentlyk in dit E i zien leggen,
als het wel in zomtnige andere foorten van Eieren te zien is , maar
de beweeging welke ik in dit E i zag, was, als van een daar in be-
woogen wordend V o g t , dewyl het zelve eenige zich heen en weder
beweegende Lucht - Blaasjes, deed te voorfcbyn koomen, toen ik deze
Beweeging in dit Eitje waarnam, was het des Voormiddags van den
23 May 17 8 2 , en in de Nacht daaraanvolgende, kwam het R u p s je ’er
uit te voorfchyn , zeer vlug en vaardig in ’ t loöpen, fpannende volmaakt
met 12 Pootjes, even als die der Roode - Weeskind Vlinders,
hier voor Tab. V i l pag. 33. omftandiger befchreeven, doch dit myn tegenwoordig
Rupsje, was grooter als de zo even genoemden en meerder
groenachtig van kleur, met een licht bruin Hoofdje en eenige
donkere Vlakken over het voorde gedeelte van den R u g , ook over
het geheele L y f , met korte gn ftyve Hairtjes bezet, echter weinig in
getal, doch welken niet te zien waaren als door een vergroottend Glas,
Tig. 3.by Fig. 3. hebbe ik t-wee Rupsjes afgebeeld, zo als zich dezelven vertoonen
, kort na dat dezelven uit Hunne Eiërdoppen zyn te voorfchyn
gekomen. In de omdandigheid geraaken.de van te zullen vallen,
maakte myn jonge Diertje cerdond eenen Draad, waaraan het zelve
als dan hangende was, en eene wyle tyds ’er n a , aan deezen oit zyn
Lichaam
■ Lichaam voortgebrachten Draad zich wederom naar boven enterde. Den
gebeden Voormiddag, bragt het zelve door met loopen heen en weder
op en over de Willige Esfche en Abeele Takjes en Blaaden, welken ik
aan het zelve gegeeven had, deEsfchen liet myn Rupsje onaangeroerd,
daarentegen aan den Bloefem der Willige Takjes begon het jonge
Diertje iets te vreeten , echter maar van zeer korten duur, integendeel
de Bladen der Abeele Boomen ; fcheenen voor het zelve een
fmakelyk Voedzel te zyn , want na dezen om zo te fpreeken geproeft
te hebben, begon het aan de Onderzyde van een dergelyk Blad, het
•vleeslige des Blads van het tusfehen Viies af te vreeten , of zo als men
het noemd te graazen, en na djt eene wyle tyds gedaan te hebben,
zette het Rupsje zich in Rufte en zat vervolgends aan dezelfde Onderkant
van het Blad , ’t welk nog daarenbooven in de Schaduwe van
andere Blaaden en das als in ’ t donkere was geheel f t il , met deszelfs
Zes achter Pootjes aan zyn Voedzel het Abeele Blad vaftgeklemd.,
hangende het overige voorde gedeelte van het Lichaam, onderwaards
na beneeden toe gekeerd , eeven in dezelfde houding , gelyk men
hetzelve van wezentiyke o f waare Span - Rupfen ziet doen en dus ook
zo, gelyk in de reeds genoemde voorgaande Verhandeling van het
Roode Weeskind aangemerkt is. H e t E i o f liever de Dop van het E i ,
alwaar het Rupsje zyn verblyf in gehouden had, was geheel onbe-
fchadigd gebleeven, behalven alleen de Plaats, waar uit het Diertje
gekroopen was om in de ruimte te koomen, hebbende voor ’t overige
de gedaante der Ribbetjes volmaakt behouden maar niet de kleur,
want hetzelve was door ’ t gemis van deszelfs Inwoonder, geheel en
al doorfchynende geworden , zelfs zo ongemeen doorfchynende en
dun, dat men het op wit Papier leggende, bynaa niet zien nog van
het Papier onderfcheiden kon.
Het jonge Rupsje eens om zo te fpreeken als ter deeg begonnen
hebbende te vreeten van de Abeele Blaaden, zat vervolgends den geheelen
Dag over zeer ftil, in de reeds verhaalde ftelling o f Gedaante,
vreetende tusfehen byden niet v e e l, maar tegens der Avond begon
het dit meerder te doen, zelfs den Dag na deszelfs koomen uit het E i ,
begon hetzelve reeds aan de kanten van het Blad Hoekjes uittevreeten.
Zouden ook hebbe i k ' gedacht de Reedenen, waarom het jonge
s Rupsje,