* < 6 > <8>
NEDERLANDSCHE INSECTEN
BESCHREEVEN EN AFGEBEELD.
> ■ - J> ' S S f f l f t i L ■ j
D E R D E S T U K .
i s s s i S i S i a ^ ^ s i ^ ^ s s g s i s s s ^ a g g M g s e ^ i a ^ ^ ^ w j ^ g .
V Y F D E V E R H A N D E L I N G
O V E R DE
N A C H T - V L I N D E R S
van V Eerfle Gezin der E e r s t e B e n d e .
De DENNE PYLSTAART-VLINDER.
Tab. V.
J . I .
gebeurd niet zelden, dat de Beoeffenaars der Natuurkunde, der II [ e g ] |f Konden en Wetenfchappen, terwyl ze zich met het een en ander
X I » ° nderwerP bezig houden, even daardoor onverwachts geheel an-
dere en nieuwe Ontdekkingen maaken, daar ze tevooren niet eens
om dachten, en ’er veel minder na zogten. Even eens is het ook
met de Infeften Liefhebbery geleegen; dikwils zoekt men een reeds bekend
lnfea op deGewasfen, waarop het te huis hoord.en ziet! men vind in plaats
■ van dat, o f ook te gelyk met hetzelve eene geheel andere en zomtydsveel
aangenaamere Soort,- eene Omflandigheid, waardoor deze Liefhebbery zo
veel te aanlokkelyker word. 'T zelfde Geval heb ik met het tegenwoordige
Jnfeft gehad. In den Herfft van ’t Jaar 1763. was ik nevens mynen Zoon
buiten Naarden op de groote Hofftede Kraaüo, en aldaar de Rupfen van den
Anomalus-Vlmder op de Denne o f Sparre-Boomen zoekende ontdekten wy
op deze Boomen voor de eerlle maal de Rups van den Denne Pyljlaart-Vlinder,
ik kan niet wel met Woorden uitdrukken, hoe zeer wy daarover ver-
blyd waren, te meer, alzo wy meenden, dat zich dit Infedt hier te Lande
in ’t geheel niet, maar wel in Duitschland, onthield, gelyk ons dit bekend
was. W y vonden dan een klein Rupsje op een Denne Naald, en ziende
dat het een Hoorntje op den Staart had, konden wy niet anders vermoeden *
■ dan dat het de Rups van den Denne PylRaart-Vlinder was, gelyk ook na^
dcrhand bleek; de Kleinheid van dit Rupsje gaf te kennen, dat het eeril.
weinig Uuren geleeden , uit ’t Ei moert gekomen zyn. Door deze nieuwe
•Ontdekking ongemeen aangemoedigd voeren wy yverig voort in ’t Nafpoo-
ren van dit Infeft en vonden ook eenige Eieren van hetzelve, doch die waren,
tot onz Leedwezen, allen met vreemd Zaad bezet, en gevolglyk bedorven;
eene andere nieuwe Ontdekking, en tevens zeldzaam Verfchynze!
waarover wy ons niet weinig verwonderden, want dat de Rupfen veeltyds
met de Eieren van Wespen en Vliegen belegd en daardoor vernield worden,
■was eene bekende Zaak, maar dat ook de Eieren van zommige Vlinderen
dit Noodlot onderhevig zouden zyn, kwam ons zeer .paradox, ja onbegry-
pelyk voor; ik zal hierover vervolgens breeder handelen, en nu eerftdeHifto-
( F ) rie