N A C H T . V L I N D E R S
$• *.
Ik hebbe dit Infeft in den Rupfen-Staat voor de eerfte Maal op Elfé
ontdekt, en derhalven hetzelve ook gp dit Gewas in de bygevoegde
Plaat afgebeeld. Den $ Sept. jy d i vond ik op twee differente ©fe Struiken
twee dier Rupsjes die nog tamelyk klein waren, maar wakker groeiden
en in de Maand Oftober hunne volkomene Grootte bereikt hadden;
ze fponnen zich taffchen de Bladen in , om in Popjes te veranderen, de
eene den 3. en de andere, den 36. Oftober. Uit de eerfte kwam den i s
April v a n \ volgende Jaarde Vlinder te voorfchyn, maar de tweede was afs
Rups in ’ t Spinzel geftorven, Naderhand hebbe ik bevonden, dat deze
Zoort van Rupfen ook nog andere Groente nuttigd, want in ’ t Jaar 1762
den 30 April vond myn Zoon buiten Haarlem omtrent den Brouwers-
Kolk aan den Stam van een’ Willige Boom op twee verfcheide Plaatfen
twee roode ons onbekende Eitjes, hy fneed ze beide, o f liever beide de
Brokjes Schors, daar ze op vaft gelymd waren, ’er a f ; wy vviften toen nog
niet, dat het Eieren van het opgemeld Infefl waren, maar dit bleek eerft
Ta6.II. naderhand by de Uitkomft. Op Tab. I I . by Hg, 1 . hebbe ik een Brokje
Fig. 1. Schors, met een dier Eitjes ’er op in zyne natuurlyke Grootte en Couleur,
Fig. 2. en by fig 1 . zodanig afgebeeld, gelyk het zich door een fterk vergrotend
Microfcoop vertoonde Deze Eieren zyn geheeld glad en glanzig, hebbende
op de bovenfte Zyde in ’t Midden een Kuiltje, als een Kommetje-
Ze werden twee Dagen, voor dat ’er de Rupsjes uitkwamen, geheel
donker bruinrood, of genoegzaam.zwart, en ten laatften potlaodkleurigi,
S- 3-
Op den derden Dag, zynde de 14 M e y , kwam uit het eene Ei het
Rupsje te voorfchyn, bruin van Couleur met witte Bandjes, en van Groot-
Tig. 3. te als by fig. 3. hebbende maar 10 Pooten, en vermits uit alle Omftandig-
heeden bleek, dat het ook niet meer zoude krygen, zo was het gevolgelyk
eene tienpootige Span-Rups en derhalven eene Nachtvlinder-Rups van 't
Tweede Gezin der Tweede Bende. Toen het Rupsje uit het E i zoude
komen, maakte het aan de eene Zyde in den Dop een -klein rond Gaatje ■,
en vergrotede hetzelve met den Mond zo lange, tot ’er ’t Hoofd door
kon, de Opening eindelyk groot genoeg zynde, kroop het Diertje daar
door naar buiten. Den volgenden Dag kwam ook uit het tweede Ei het
Rupsje op dezelfde Wyze te voorfchyn. Ze werden ten eerften van ver»
fehe Willige Bladen voorzien, om dat de Eitjes aan den Stam van eenen
Willige Boom gevonden waren, maar in plaats van iets daarvan te nutti.
gen, liepen ze-gedurig heen en weêr; dit .deed ons eenigzins daaraan
twyffelen, o f het ook wel een Willige Boom ware geweefl, daar wy de
Eitjes aan gevonden hadden, te meer alzo wy ons te binnen bragten, dat
ter gemelder Plaatfe zo wel Effe- als Willige -Boomen ftaan; wy gaven
hun derhalven Effe-Bladen, daar ze ook ten eerftenvan aaten en ophielden
met lopen, zich verder by, deze Koft zeer wel bevonden en tot hunne
volkovolkomene
Grootte geraakten. Dat wy ons evenwel in de gemelde Boomen
niet vergift hadden, werden wy vervolgens gewaar, want eeni-
gen Tyd daarna, wederom aan den Kolk buiten Haarlem wandelende vonden
wy niet alleen denzeifden Boom, maar ook aan deszelfs Stam de twee
Plaatfen weder, daar we de twee Brokjes Schors afgefneeden hadden, op
welken de Eitj ;s aangelymd geweeft waren, en deze Boom was geen an-
der, dan een Willige Boom; ik gelove derhalven, dat onze Rupsjes, wan- ..
neer wy ons niet aan hun lopen geftoord en hun geene andere, dan Willige
Bladen, gegeven hadden, dezdven eindelyk wel zouden genuttigd hebben
, en dat het mogelyk eene byzonde-re Éigenfchap dezer Rupfen i s ,
dat ze, uit de Eieren gekomen zynde, eerft eenigen Tyd met lopen doorbrengen
, eer ze aan ’ t eeten gaan, ’ t geen my om die Reden te waar-
fchynlyker voorkomt, dewyl deze Schepzeltjes, ter Wereld komende,
zich aan den Stam van den Boom bevinden, van waar ze tot aan deszelfs
Bladen eene Reis moeten doen, die naar Evenredigheid van hun Lichaam
inderdaad zeer lang i s , en waarover mtlTehieo wel een, of een paar Dagen
verlopen, Behalven de E lfe , daar ik het Jaar van te voren twee dier
Rupsjes op gevonden had; de Willige, waaraan de meergemelde twee
Eitj js gelegd waren; en de Effe-Bladen, waarmede de Rupsjes, uit deze
Eieren gekomen, groot gebragt werden, zyn hun Voedzel ook de Eeke-
Bladen, ’ t geen ik nu nog onlangs in ’ t Naarder-Bofch ontdekt hebbe,
5- 4,
Beide onze Rupsjes ondergingen hunne eerfte Vervelling den 2 1 M e y J
het eene ’s Morgens, en het andere tegens den Avond. Dèn 25 dito vervelde
de eerfte, en den volgenden Ochtend de tweede voor de.tweede
Maal. Den 3. Juny gefchiedde de derde en laatfte Vervelling van ’t eerfte
, en die van ’t tweede in de Nacht daaraan volgende. Voor deze laatfte
Vervelling zaten ze, in Ruft zynde, altoos gekromd, gelyk het Jonkje
by Fig, 3. doch nu recht uitgeftrekt, en zodanig hebbe ik by Fig. 4. eene Fig. 4.
van onze Rupfen, toen ze volwaflën waren, afgebeeld; men ziet dezelve
hier van onderen en een weinig op zyde, welken Stand ik tot de A fbee lding
verkozen hebbe, om de twee bruinroode Vlakken onder 't L y f te
konnen vertonen, dewyl dezen een der voornaamfte Kenmerken zyn,
waardoor zich onze Rupfen van andere knodsachtige Rupfen, o f zogenaamde
Takken. onderscheiden, doch deze Vlakken zyn niet altoos en
aan allen even fterk, gelyk ook de Rupfen zelfs merkelyk in Couleur ver-
fchillen.
§• 5’
Den 1 5 Juny fpon zich de eerfte Rups, en den volgenden Dag de tweede
tuffehen de Bladen in , om in Popjes te veranderen; ze maakten hare
Behuizing zo dicht, dat men de eigentlyke T yd der Verandering niet kon
waarnemen. By Fig. 5. hebbe ik een dier Popjes in zyne natuurlyke Ge> Fig. 5.
daante, Grootte en Couleur afgebeeld, hierby diendaangemerkt te wor-
(b) 2 den,