'Plant - Gewaffen en Kruiden, als onder anderen op Salade, Kool, Kattekruid
, Diftcls , Kliffen , Bafiard - Scheerling, Hondsdraf, enz. Ze zyn altoos
enkeid en wel aan de onderfte Zyde der Bladen gelegd; ze
glanfen en hunne Couleur is w it , maar geenszins groen, zo als de
Tab. 1. Heer RSfel meld. By Fig. i . op Tab. L hebbe ik zulk een Eitje in zyne
Fig. i.natuurlyke Grootte op een Top-endje van Baftard-Scheerling; en by Fig.
Big- 2- 2. zodanig afgebeeld, gelyk het zich, door een fterk vergrotend Micro-
fcoop gezien, voordoed en in der Daad eene fraaye Vertoning maakt ,
vermits het zeer cierlyk en regelmatig geribt is , ’t geen men met het
bloote Oog niet zien kan.
§- I
Omtrent eenen Dag voor t uitkomen der Rups word het Eitje dof en
afchgraauw. Het Schepzeltje geboren zynde is witachtig van Couleur
met fwarte Stippen. Het eet ten eerften den ledigen Dop van ’t Eitje geheel,
o f ten deele op; vervolgens iets van de Groente genuttigd hebbende
, daar het op uitgekomen is , word het groenachtïg. Men kan, zo
dra het ter Wereld komt, zien, dat het eene Span-Rups van 12 Pooten
is. Ze kan geene Koftverachtfter genoemd worden, want fchoon ze op
een der voorgemelde Gewaden uitgekomen i s , en hetzelve in den Beginne
gegeeten heeft, doch naderhand met een andere Zoort van deze
Groentens gevoed word , eet ze dezelve niet alleen zeer graag , maar
bevind ’er zich ook wel by, en raakt, na intuüchen eenige maaien verveld
te hebben, binnen de T yd van omtrent 3 Weeken, zomtyds ook
wel vroeger, tot hare volkomene Grootte, en vertoond zich dan gelyk
fig . 3. ik ze by Fig. 3. hebbe afgebeeld. Ten Opzichte der Couleur is onder
deze Rupfen geene geringe Verfcheideaheid, ze zyn wel allen even eens
geftreept en met Stippen, als mede met zeer fyne enkelde en korte
Haairtjes bezet, doch de Streepen zyn zomtyds bleek-, zomtyds donkergroen
, en zelfs bruinachtig, o f ook wel afchgraauw.
§■ 4-
De T yd gekomen zynde, dat onze Rups uit haar’ eerften Levensstaat
in den tweeden moet overgaan, o f een Popje worden, zoekt ze
daartoe eene Plaats o p , en maakt aldaar'éen Spinzel rondom zich heen
en wel zo luchtig en doorfchynende, dat men ze daarin als R up s, en
naderhand als Popje duideiyk kan zien leggen. Weinige Dagen na dat
ze zich ingefponnen heeft veranderd ze in eene Pop, die in den Beginne
groen is maar kort daarna geheel lwart word , en zich, als by Fig.
Fig. 4.4- vertoond. Ze heeft deze Byzönderheid, dat de Eekleedzelen der Vlerken
, des in haar wonenden Vlinders langs het End van den Zuiger in
een overftékend Puntje eindigen, ’t geen men ook aan eenige anderen,
doch niet zeer yeele Zoor ten van Poppen waarneemt.
N a verloop van 14 Dagen, indien het Saifoen gunftig is , anders na
3 Weeken, gefchied de tweede Gedaantewilfeling van ons Jnfeft-, te
weeten- het Popje fplyt van een ter Plaatfe, daar de Sprieten des
Vlinders langs het L y f uitgeftrekt leggen, als mede in den Nek , en
het fraaye Vogeltje komt te Voorfchyn, welks boven-Vlerken in der
Daad verwonderlyk net geteekend, en nevens een ongemeenen Glans ,
dien geen Sterveling kan nabootzen, met verfcheidene Couleuren ver-
cierd zyn. Deze Vlinder behoorde derhalven alleszins onder de fchoon»
Ren gerekend te worden, maar is nochtans niet zeer in Achting , vermits
men hem veelvuldig vind. In de 5de Figmre hebbe jk een ruftend Fig. ƒ.
W v fie * en in de 6de figuur.eer, vliegend Mannetje afgebeeld, welk Fig. <L
laatfte altoos ten Kermerk ter Wederzyde van den Staart een haairrg
Uiifteekzel hee ft, en alleen daardoor van ’t Wyfje kan onderfcheiden
worden- want de dunne, of borftelige Sprieten van beiden zyn genoegzaam
eveneens.' Deze Vlinders, wanneer ze in den Staat van
Foppen overwinterd hebben, laten zich al vroeg in ’t Voorjaar zien , en
leggen om die Streek hunne, Eieren, waaruit m den Zomer de Rupfen
komen die vervolgens in Poppen en Vlinders-veranderen-, waarvan '
men wederom de Eieren in den Nazomer vind , en de daaruit komende
Rupfen veranderen nog voor den Winter in Poppen , welken
dan als zodanigen overwinteren. Een andere , of tweede Zoort van-
Gamma-Vlinderen is my bekend, doch tuflchen deze en de voorheen
befchrevene is geen het. minfte Onderfcheid, alleen maar vallen
die van de tweede Zoort ongelyk kleiner , en het eenigfte,. dat men-
omtrent dezelven aan te merken heeft, i s , dat ze niet als Poppen, maar
wel als Rupfen den Winter over blyven.
De G O U D - V L I N D E R ,
anders genaamd:
Het KOPER-KAPPELLETJE.
Tab. I.
§• i-
DE Boven - Vlerken van dezen Vlinder rykelyk met Goud-Glans ver-
cierd zynde. draagd hy te recht den Naam van Goud- Vlinder; en
vermits deze Glans veel Overeenkomt! heeft met den Glans van blank ge-
fchuurd geel Koper, zo word hy ook, om die Reden, by zommige Liefhebberen,
het Koper Kappelletje genoemd.
De Eieren van dit In fea zyn merkelyk groter, dan die van den Gamma
- Vlinder, en worden op meer, dan eenerlei Zoort van Gewaden gevonden';
ik hebbe ze ontmoet op Diftel , Klifle-, Brandenetel-en Elfe-
Bladen • altoos zyn ze aan derzelver onderfte Zyde en nooit anders, dan
enkeid’ gelegd; en vermits ook de daaruit voortkomende Rupfen een
eenzaam Leven leiden; zo behoord dit Infeft onder de eenzaamen. De
C _____^ — nntmmaUo ITiorPn in i vn p GfOOt* Fl.fr. ■