het is ook van het Oogenblik zyner Geboorte a fin Baat, zyn Voedzd
zelfs te konnen nuttigen, welkVermogen de goedertierene Schepper aan
het Dier gegeven heeft, doordien de Moeder met in ltaat is , dit haar
Tonkie te konnen voeden, gelyk anders de Vogels doen, ja ze is zelfs
zomtyds reeds geftorven, eer het ter Wereld komt; zy moetd zich derhal-
ven ook in geenen deele meer met hare Eieren, na dat zy ze gelegd heeft,
maar in ’t plaatfen van dezelven wel voorzichtig en moederlyk gehandeld
hebbende, als het eenigfte dat zy ten hunnen befte konde doen , laat zy
de verdere Zorge voor haar Krooft aan de Voorzienigheid over.
§• 3*
De ionggeboren Rups gaat ten eerften aan tEeten en bezorgd zich tef-
fens eene Woning, de Schepper heeft haar het Vermogen gegeven, om
fvne Draaden te fpinnen, door dit Middel trekt ze een Blaadje in de rondte
en losjes zamen, laatende het gemeenlyk voor en achter open; ik heb
Fig. 3. ’er een by Fig. 3. afgebeeld. Hetzelve verflrekt haar dan een Huisje,
dat hoe langer, hoe luchtiger word, vermits de Rups zich teffens daarvan
verzadigende het vol Gaten maakt, zo lange tot dat 'ze er niet meer m
kan huisveften, alsdan begeeft ze zich op een ander Blad en leefd daar-
meede gelyk met het vorige, derhalven als men deze Rupfen begeerd
ste vinden , moet men ze in de zamen getrokkeneBrande-Netelbladen zoeken
, men zal in een Blad ook niet meer dan eene vinden.
8* 4«
Deze Eigenfehap, van zich in de Bladen te verbergen, hebben met alle
Dooren-Rupfen , en het fchynd my to e , dat onze Nommer-Vlinder-
Rupfen zulks doen alleen uit eene ingefchapene Zucht tot de Eenzaamheid
en niet om eenig Gevaar te ontwyken , want ze zyn aan geen meerdere’Ongemakken
blootgefteld, dan andere Dooren - Rupfen, die vry en
onbedekt op de Bladen wandelen; ze fchynen ook uitterlyk al zo Berk
van Natuure te zyn, als deze, om Koude en Hitte te konnen verdragen,
voorts weet men uit de Ondervinding, dat ze rykelyk zo veel als andere
Dooren • Rupfen met het Zaad van kleine Vliegjes worden bezet
en daardoor vernield, vermits hare Woningen zo vatt en dicht niet getimmerd
z yn , dat zulke ongenoodd-e- Gallen niet daarin zouden konnen;
komen, en haar een Bezoek geven van een dodelyk Gevolg; Zodanige
Verfchuiling dan onzen Rupfen tot geene Veiligheid tegen hare Befprin-
gers verflrekkende , moet ’er een’ andere Reede zyn, waarom zy zich
verbergen, en deze, giffe ik , is alleen hare natuurlyke Neiging tot da
Eenzaamheid. Ik hebbe voorheen reeds gemeld, dat men de Eieren der
Nommer-Vlinderen enkeld vind, derhalven behoren deze Rupfen ook onder
de Eenzaamcn, want het is den Liefhebberen bekend, dat men alle
Rupfen , voortkomende uit Eieren , die enkeld gevonden worden , Eenzaam
noemd ; gelyk de anderen , welker Eieren men by Schooltjes, of
Hoopjes v in d , Gezellige genoemd worden; deze blyven ook meeflai,
zo lange ze Rupfen z yn , by malkanderen, maar de eerftgemelden zyn altoos
T
loos verftrooic en leiden een eenzaam Leven. Dit doen dan ook de Nommer
Vlinder-Rupfen van den Beginne af , tot dat ze ophouden als Rupfen
te leven, zelfs geven ze ’er ook nog Blyken van ter T y d , dat ze zich
gereed maken , om in Poppen te veranderen , gelyk wy in ’t Vervolg
zullen zien, thans moeten wy ze in haren Rupfen - Staat nog wat nader
befchouwen.
I 5-
Omtrent den Groei dezer zo w e l , als aller anderen Rupfen en der
meefle lnfeéten, ishetaanmerkelyk en iets byzonders , dat zy daarin van
alle andere Dieren onderfcheiden zyn ; want alle Deelen van andere Dieren
groeijen door ’t Voedzel, dat ze nuttigen, in tegendeel worden alleen
maar de inwendige Deelen der Rupfen gevoed en daardoor uitgezet, o f
vergroot, maar de uitwendige, als het Hoofd en het V e l, groeijen niet,
derhalven, naar mate de Rups van binnen groeid, word haar buitenfle
Omflag te klein en moet eindelyk geheel wyken ; dit gefchied dan ook,
en wel meer dan eenmaal geduurende hare Leeftyd, hetwelk men Vervellen
noemd; en dat op de volgende Wyze toe gaat: Eenigen T yd voor de
Vervelling houd de Rups op met eeten en blyfteen o f twee Dagen Bil zitten
, met zommigen duurd het ook wel langer; middelerwyl zonderd zich
van binnen het nieuwe Vel van het oude af. Agter het Hoofd, of inden
Nek fweld de Rups op , vermits aldaar het oude Vel door het nieuwe
Hoofd Berker gefpannen en uitgezet word, aan de gladden, o f zodanige
Rupfen ,. die geene Doornen hebben , nog geheel ruig zyn , fchynd het
nieuwe Hoofd ’er duidelyk door. Het oude Hoofd fcheid zich hoe langer
hoe meer a f; eindelyk fply t het oude Vel in den Nek open en alsdan komt
het nieuwe Hoofd ten Voorfchyn, benevens de voorBe Ringen en Pooteiv
der Rups, die vervolgens door herhaalde Pogingen het oude Vel geheel'
na acteren afBrookt en in een nieuw Kleed verfchynd, hetwelk, wat onze
tegenwoordige Rups betreft, van ’t oude in Couleur en Aanzien niet
verfchild, alleen maar is het Hoofd nu ongelyk groter, ook zyn de Doornen
en Haartjes veel langer dan de vorigen welke uitwendige Deelen,
ook dezelfde Grootte houden, z olan g e , tot dat de volgende Vervelling
gefchied, fchoon de Rups zelfs intusfchen groeid of groter word. Merkwaardig
is het, dat de nieuwe Doornen en Haartjes in de ouden, als in
Kokertjes, of Seheeden befloten zyn en onder’ t Vervellen daaruit gehaald
worden, dus blykt het, dat deze Deeltjes hol zyn , hetgeen dan inzonderheid
ten Opzichte der ongemeen fyne Haartjes , die men_ naauwelyks-
met het Oog bereiken kan , wonderbaar en onbegrypelyk is. Wie erkend
in dezen niet de-Hand van eenen almagtigen Schepper ? Wat
Mensch is in fla a t, zulke onbefchryflyk tedere Buisjes na te bootzen M
Immers alle menfchelyke KonB, Schranderheid en Vermogen moet voor
diergelyke Konflwerken des Allerhoogflen fwigten en befchaamt Baan!
¥ <5.
Onze Rups verveld zynde en daarna nogeen Wyle geruft hebbende gaat
* we