in allen deele overeen met die van den gebakkelden Pyljlaarti in denaaltvoor-
«aande of eerde Verhandeling van dit Stuk befchreven; want in ,’t geene
de Geboorte van beide die Infeden betreft; in hunnen Levensloop gedurende
den Rupfen Staat; in de T y d , Gelegenheid en Manier van Verandering
tof Popjes- en eindelyk in de Omltandigheden, wanneer ze als Vlinders te
voorfchyn komen, is geen het minde Qnderfcheid, gevolgelyk zoude het
overtollig zyn, een zelfde Zaak dubbeld te .verhalen, in tegendeel kan ik
nu de Hiftprie van onz tegenwoordig Infedt maar kort maken.
§• 3 -
Hetzelve behoord eigenflyk op de Willige Boomen te huis, fchoon men
het wel voor een enkeide Keer op andere Boomen gezien heeft. Men vind
dan de Eieren van dit Infea in de Maanden Juny, July en Augud op de gemelde
Willige-Boomen, en welenkeld aan de onderdeZyde der Bladen g e l den
ontmoet men 2 o f meer dier Eitjes by malkander. Ze zyn een weinig
langwerpiger dan die van den gebakkelden Pylftaart-Vlinder, doch voor ’t
overige mede geheel glad en glanzig, en van Gedaante, Grootte en Couleur
t 11 als dat by Fig. 1. op Tab. 11. ik hebbe het niet in ’t groot afgebeeld, omdat
zich geene Byzonderheden voordoen, ais men het door een Microfcoopbe-
l I-fchouwd. ïn ’ t Jaar 1761 den 12 July deed ik een Mannetje met een Wyfje
van deze. Vlinderen in een grote Doos, ze paarden ten eerften en het W yfje
1-idenog dien Dag eenige Eitjes; de volgende Dagen ontlaftede het zich van
de overigen; uit de eerfl gelegden kwamen d enk die r Maand dejonge Rupsjes
te voorfchyn. Behalven deze hebbe ikreeds voorheen en naderhand meer
dergelyken van het Ei a f aan groot gebragt en bevonden, dat de Huishouding
en Gedaantewisfeling van allen eveneens was, uitgezonderd,datzommige drie,
en zorotnige vier Maal vervelden. Het eerlle van deze Zoort der lnfeften,
dat ik dus opgevoed en waarvan ik de Waarnemingen aangetekend hebbe,
zal ten Voorwerp dienen , om verder in onze Hiilorie voorttegaan.
§> 4 -
Den 10 Augud. 1754 vond ik het Eitje. Na Verloop van twee Dagen kwam
Fis 2 ’er het Rupsje uit, en vertoonde zich als by Fig. 2. zynde hetzelve kenbaar
'en onderfcheiden van de jonge gehakkelde Pylftaart-Rupsjes door het rode
Horentje. Den 20 dito vervelde de Rups voor de eerde Maal en had toen de
Fig- 3. Couleur, Tekeningen Grootte, gelykikzein de 3de Figuur hebbe afgebeeld.
Vervolgens vervelde ze nog twee Maal meteene Tusfcbenpoofing.van ioen
1 1 Dagen. Den 21 September, volwasfen zynde, vertoonde ze zich in dea
Fig. 4. ruftenden Stand als by Fig. 4. Den volgenden Dagbegafzezichin de Aarde,
makende aldaar, als ware het, eene Grafftede, waarin ze, na 8 Dagen als
zieltogende gelegen te hebben, in een Popje veranderde, zynde hetzelve van
Fig. 5. Gedaante, Grootte, en Couleur als by Tig. j . en gelykendezeer wel nagr eene
Egyptifche Mumie; van toen a f aan bleef het den geheelen Winter door als
een dood Lichaam, naar den uiterlyken Schyn, in de Aarde leggen tot den
8 [unv des volgenden Jaars, wanneer de fraaye Vlinder uit de Aarde verrees,
na dat hyzyne Banden, te weeten: hetPoppe-Vlies verbroken en zich daarvan
Fig 6. ontledigd had. In de 6de Figuur hepbe ik een’ rullenden Wyfjes— en by Fig. 7.
Fig. 7. een’ vliegenden Mannetjes-Vlinder afgebeeld, zynde de eène van den anderen
onderfcheiden voórnaamlyk door de Sprieten en het Aehterlyf, over welke
Kenmerken der Kunne ik in de voorgaande Verhandelingen reeds meer gehandeld
hebbe. Laatllelyk moet ik nog aanmerken, dat de Paauwoog Pyl-
■ ilaart-Vlinders zeer dikwils met kreupele en gebrekkelyke Vlerken te voorfchyn
komen, die ook nimmer herlleld worden, aan welk Gebrek geen andere
Zoort van Vlinderen zo meenigwerf onderhevig is.