obferveeren der Verveningen ligt kan misfen; men doed in dat Geval
wel, (indien het ’er op aankomt,) dat men eenige weinige even oadzyn-
de Rupsjes van den Hoop neemt en afzonderly k plaatst, als wanneer men
Het eigentlyk Getal hunner Verveningen best kan gewaar worden. In ’ t
Begin van September waren onze Rupfen genoegzaam vol waflen', doch op
verre na niet allen even fterk van Couleur; wat hare Tekening betreft, men
vind in dezelve dit merklyk Onderfcheid, da t, fchoon het Beloop der Stree-
pen aan allen even eens is , nochtans de Streepen zelfs in dien Opzichte van
elkander verfchillen, dat ze aan zommige Rupfen min, o f meer afgebroken,
en in tegendeel aan anderen geheel uitgehaald, doch altoos gekarteld
fï? . 4. zyn. ByFig. 4. hebbe ik eene volwasfene Rups van de eerftgemelden afge-
beeld, en wel in de Krammetjes Gedaante, die ze in haren Gang telkens
by ieder Schreede aanneemt; en van de laatftgenoemden vertoond zich
Kg, j.b y Fig. j . eene andere, die insgelyks volwasfen en doende is meteeten.
§• H
Omtrent den 6 en 7dcn September begaven zich de oudften dezer Rupfen
in de Aarde, om in Popjes te veranderen, ze gingen geenszins diep, maar
bleven digt onder de Oppervlakte leggen, ja zommigen veranderden zelfs
boven op de Aarde in Popjes. Een van dezelven ziet men in zyne Gedaante,
Tig. 6. Grootte en Couleur by Fig. 6. afgebeeld; het istamelyk klein, naar Even-
reedigheid van den Vlinder, die ’er uit voortkomt, en op zommige Plaat-
fen is het met een’ blaauwachtigen Schimmel bedekt. Deze Popjes blyven
in dien Staat den geheelen Winter over leggen.
§• 6,
Tegen ’ t Einde van Mey daaraan volgende, en in ’t voorst van Juny
kwamen uit de meergemelde Popjes de Porcelein-Vlinders te voorfchyn. D ezen
verfchillen mer'kelyk van elkander, niet in de Couleuren zelfs, maar in
derzelver Sterkte; en fchoon in den eerflen Opflag de Tekening op allen even
eens fchynd té z yn , zo vind men nochtans, als men ze nader béfchouwd ,
genoegzaam altoos eenig Onderfcheid in dezelve, ja het gebeurd zelden,
dat de Vlerken van een en den'zelfden Vlinder wederzyds volmaakt even
eens gevlakt zyn ', hoewel het Onderfcheid dan gering is. De ruftende en
vliegende Stand dezer Vlinderen verfchillen niet veel van elkander; inden
eerftgemelden worden de Onder-Vlerken flechts een weinig meer door de
Boven - Vlerken bedekt, dan wanneer dit aangenaame -Vögèltje vliegd.
Fig. 7-By Fig. 7. vertoond zich een ruftend Mannetje; in dien Stand Vind men ze
altoos op de Bladen der Boómen, en wel vlak aan dezelven als geplakt;
gebeurd het , dat ze by Geval ’er a f en op den Grond raken, zo fchynd
b e t , dat ze niet wel weder op konnen vliegen, en laten zich dan zeer ge-
Fig. 8. makkelyk vangen. By Fig. 8. hebbe ik een vliegend Wyfje afgebeeld, ’t
welk alleen te onderkennen is aan ’t dikker Achter-Lyf, maar in de Sprieten
van beiderlei Sexe is genoegzaam geen Onderfcheid. Deeze Soort van
Vlinderen teeld maat eens in ’ t Jaar voort.
m m
I
NAC H T-VLINDER. S ya/v’t Tweede G e z in d TW E ED E B ENDE.
'aè -yirute t. et-/cuty*s£&—