deze Grootte , zelden vind men ze groter , maar zomtyds wel kleiner.
Ze bly ven als Popjes gemeenlyk 3 , o f 4 Wecken leggen, en worden hoe
langer hoe donkerder van Couleur. Eindelyk, als ’er eene geheel ryp g e worden
is en de Vlinder ’er uit zal komen, beginnen deszelfs Vlerken een
o f een paar Dagen te voren door het Poppe-Vlies heen tefchynen, en de
Ringen van ’t Popje worden merkelyk uitgezet.
5- 6-
De Geboorte des Vlinders gefchied op dezelfde Manier, gelyk ik ze
reeds in de vorige Verhandelingen meer dan eens hebbe befchreeven. V o lgens
myne Ondervinding komen dezeGoudlakens-Flinders in de Maand Au-
guftus, zomtyds ook w el, doch zelden, in September te voorfchyn. By
7 Fig. 7. vertoond zich een ruftend W y fje , doch met uitgeftrekte Sprieten,
welken anders deze Vlinders, wanneer ze in dieps Ruft z yn , dicht aan ’c
S .L y f leggen ; en by Fig. 8. zien wy een vliegend Mannetje. Genoegzaam
geen Onderfcheid is ’er tuflchen de Sprieten van beiden , des men door
dezelven, die anderzins by veelen het voornaamfte Kenmerk der Kunne
zyn, in dit Geval het Mannetje van het Wyfje niet kan onderfcheiden,
doch de Staart van ’t eerfte loopt gemeenlyk na achteren wat breeder u it,
dan die van ’t laatfte, ook heeft het Mannetje altoos een tengerder Ach*
terlyf dan’ t Wyfje. Voor ’t overige is ’er een merkelyk Onderfcheid tus-
fchen deze Vlinders ten opzichte van de Levendigheid hunner Couleuren,
zynde zommigen zeer fterk, anderen in tegendeel maar bleek gekleurd;
de Tekening echter van allen is altoos dezelfde, als men de geringde Klei*
nigheden niet gadeflaat. Niet minder verfchiilen deze Vlinders ook in
Grootte, ik hebbe tot de Afbeelding de allergrootfte gekozen.
Laatftelyk moet ik hier nog eenige Aanmerkingen byvoegen: i ) Het
is geen vaft Gevolg, dat men aan den KliiTe-Stronk , die door eene van
de opgemelde Rupfen bewoond word, altoos eenige Gaten ontdekt, want
de Rups kan ’er geheel jong , en gevolglyk door een byna onzichtbaar
Gaatje ingegaan zyn. 2) In eenen Stronk onthouden zich zomtyds meer
dan eene Rups, doch niet naaft, maar wel boven elkander. 3) T ot Behoudenis
der Popjes, wanneer men ze in de afgefneede KlifTe-Stronken
wil laten blyven , tot ’er de Vlinders uitkomen , diend men : zodanige
Stronken aan’ t eene End van een te fplyten en ’er een Wiggetje tuflchen
te fteeken, anderzins word door het indrogen van den Stronk het Kanaal
o f Geutje, daar het Popje in legd, vernaauwd en gevolglyk het laatftge-
melde dood gedrukt. Men kan ze ook uit de Stronken neemen en op
Kattoen, o f een andere zagte Stofte leggen, ’ t geen ik mede goed bevon*
den hebbe.