]vk alle Dborn - Rupfen, overal, doch van onderen ongelyk minder, dan
bovenop het L y f , met korte ftyve Haartjes, of liever Puntjes, als bezaaid,
taande ieder op een Knopje aan de bovenfte Zyde der R up s,
welke Knopjes niet verward en zonder Orde,, maar wel kringsgewyze.
naar ’ t Beloop der Ringen geplaatft z yn , en degeenen , die zich aan de
Boorden der Ringen bevinden, munten meer mt, dan de overigen; hetwelk
men beft kan zien, wanneer de Rups zich uitftrekkende hare Rin-
gen verwyderd. Wat de Couleur onzer Nommer-Vlinder Rupfen betreft,
dezelve is zeer verfchillende. De meeften, die ik gevonden hebbe, zyn
e f fwart, of van zulke Couleur geweeft , gelyk ze zich by Fig. 4 en 5
vertonen; zeldzamer zyn die by £ig. 6. men vind ze ook wel, die groen*
achtig o f ook aschgraauw, anderen min o f meer rosachug, en zommi-
gen wederom anders van Couleur zyn. Dit maakt nochtans geen Onder-
fcheidinde Vlinderen, die ’eruit voortkomen, zynde dezelven doorgaans
van eenerley Couleur en Tekening, behalven dat zommigen in het rode
Perk op de boven Vlerken noch een. klein wit Vlakje hebben, waarmede
verre de meeften niet veryierd zyn. De grote Verfcheidenheid in de
Couleur onzer meergemelde Rupfen zoude dikwils Oorzaak zyn, d a t , als
men dezelven vind, men niet zoude konnen weeten, van wat zoort ze
waren, maar vermits ze doorgaans een zeker algemeen Kenteeken heb*
ben, hoe zeer ze ook anderzins in Couleur verfchillen , .zo kan het nooit
nuffen , of men zal ze daardoor van alle andere Rupfen konnen onderfchei-
den; Dit Kenteeken- is een uit 6 Rhomboidibus, of langwerpige Ruiten be*
taande bieekgeele Streep ter wederzyde van de Rups, nemende zyn Begin
uit het Midden des vierden Rings en eindigende wederom in het Midden
van den tienden Ring. Ik meene nu, het zaakelykfte omtrent deze
Rupfen verhandeld te hebben; wat voor ’t overige hare Lengte, Dikte,
Gedaante, Tekening,. enz., aangaat, men kan dit alles, zonder verdere
Befchryving, in de Afbeelding vinden. M 3.
W y hebben dan ons tegenwoordig Infe&inzyne Rupfen-Gedaante, dat
i s , in zynen eerften Levens-Staat, of liever in den Staat van Verachting,,
ge’noeg befchouwd. Het Schepzel is tot een verhevener Leven , en om
verheerlykt te worden, gefchapen;. maar ziet, het kan daartoe niet geraken
, dan door Lyden, ja zelfs door een Sterven te ondergaan , waarby
Rechts een Bewys van Leven overblyft, dat zeer verborgen is. Doch het
word eerlang wederom opgewekt, en verfchynt dan wel dubbeld levend
ig , en rykelyk versierd met Pracht en Heerlykheid. Onze Rups nu
wars zynde der grove Spyze, die tot hier toe haar Voedzel geweeft is,
houd ten eenemaale op met iets te nuttigen, en maakt zjch gereed, om
in eene Poppe te veranderen, ik z e g g e om overtegaan in den lydenden.
S ta a tw a a r in z e , als hulpeloos en zonder Tegenftand te konnen bieden,
o f te ontvlieden, aan hare Vernielders, te weeten: de Spinnen, Oorwormen
en Wespen j.aan de Woede der Winden en Regenvlagen, aan ondraagly ke
Uit-
Hitte en nypende Koude en andere onvermydelyke Ongemakken blootge-
fteld is ; en fchoon ook veele daardoor bederven en fterven, de Voorzienigheid
nochtans bewaard altoos eenige tot Voortplanting van ’t Ge-
flacht, op dat het nooit te niet moge gaan. De Rups zoekt tot hare aan-
ftaande Verandering een bekwame Plaats, deze is meefta'l zo gefchikt,
dat ze daaronder, als onder eene Zoldering kan hangen; een recht uit-
ftaand Blad, een Steeltje, een overfteekende Plank, of iets diergelyks
verftrekt haar eene zulke Gelegenheid , ze maakt ’er Gebruik van, en
laten het anders de Omftandigheeden der Plaatfe toe , zo geeft ze nog
voor ’t laatft haare Neiging tot de Eenzaamheid te kennen; ze hecht ten
dien einde de daaromtrent hangende Bladen door Middel van eenige Draa-
den losjes en luchtig aan malkander en maakt ’e r , als het ware , een Kamertje
v an , ruim genoeg, om ’er in te konnen hangen en de Gedaante-
wiffeling ondergaan. Hier ter Plaatlè dan blyft ze eenen, o f een paar
Dagen genoegzaam ftil .zitten , zynde den meeften T yd in de Lengte uit-
geftrekt, met de onderfte Zyde bovenwaards, en met den Rug , o f bovenfte
Zyde onderwaards gekeerd, ondertuffchen maakt ze haar Achterend
door Middel, van eenig Spinzel vaft, en vermits de Beginzelen der
Poppe in de Rups reeds voorhanden zyn , en naar het Hoofdenend mer-
kelyk in Dikte en Swaarte toenemen , zo word de Rups naar dien Kant
ook fwaarder, gevolglyk hoe langer hoe meer naar beneden getrokken;
de Pooten konnen niet langer Tegenftand bieden, dus ziet men, dateerft
het voorfte Paar los laat, daarna het tweede Paar, vervolgens het derde.
P a a r, en zo verder, tot dat ze allen los zyn, hetgeen echter zeer langzaam
toegaat en waarover wel een halve, o f heele Dag verloopt. Daar hangt
dan het arme Schepzel met het Hoofd om laag, en met den Staart óm
hoog, want deze is door ’t Spinzél vaft gehecht, en wel zodanig, dat de
Rups en vervolgèns de Poppe , die ’er uit voortkomt, geenszins kan afvallen,
hoe zeer ze ook door Weder en Wind geflingerd worden , waarover
men zich zo veel te meer.verwonderen moet, nademaal dit Spinzel
zo teder en gering i s , dat men het naauwelyks zien kan. De Vertoning
van eene dus hangende en op YVeranderen zynde Rups hebbe ik by Fig. Fig.
.7. afgebeeld. Zelden hangen deze Rupfen in dien Staat recht op en ned
e r , of loodrecht, maar wel genoegzaam altoos eenigzinsgekromd en
binnewaards gebogen. N a dat de Rups eenen Dag ,. o f langer , aldus
gehangen heeft, begint ze na voren toe fterk te fwellen , hetgeen ik in
Fie. 7. by a hebbe aangeweezen; hier in den N ek , is eigentlyk de Plaats a,
daar het V e l van eenberft, en het Hoofd der Poppe het eerft ten Voor-
fchyn komt. Alvorens deze merkwaardige Verandering gefchied, maakt
de Rups verfcheide Stuipachtige Beweegingen y waaruit men kan a“ je“
men, d a tz e v o lP y n moet zyn. Het Tydftip eindelyk gekomen zynde,
dat de Gedaantewiflèling der Rups beginnen zal, en dat het Vel nu in
den Nek open berft, terwyl ook teffens het Hoofd in tweeën fplyt, zo
heeft men in der Daad hier een zeer vreemd Spe££akel wanneer men
B 2 ziet>