84 NACHT-VLIND. van 't Tweede Gezin tier EERST. BEND. Tab. IX .
ten eenïge Jaaren achter een in ’ t geheel niet gewaar word., -echter na Verloop
van Tyd dezelve wederom ontmoet. -Dus zag men, by Voorbeeld
i n ’tja a r 17 5 1, de weergaloofe zogenaamde Diftelvink-Vlinders omtrent
Amfterdam in overvloed en men kon derzelver Rupfen by Meenigte beko-
men; naderhand verliepen ’er wel j o f 6 Jaaren, dat men ze niet meer vernam,
tot ik eindelyk buiten Haarlem 4 Rupfen vond, maar zederd dien
Tyd-, en duSin langer dan tien Jaaren, hebbe ik , noch andere Liefhebbers
van myne Kennisfen, dit Infeft, ten minden in deze Landsdouwe niet
vernomen. De Oorzaak is zeer natuurlyk en gemakkelyk na te gaan. in ’t
gemelde Jaar 1 7 5 1 , en voorheen,was de Wal van onze Stad Amfterdam en
wel inzonderheid b y ’t zogenaamde Blaauw Hoofd, insgelyksde hooge b v k
buiten de Muider- Poort zeer derk met brande Netelen en Didelen bezet
die ’er ongemeen weeldrjg groeyende veele Infeften aan zich lokten en
deze meenden midchien hier in hunne Elifeifche-Velden gekomen te zyn-'het
was ook daar ter Plaatfe, dat men de Rupfen der gemelde Didelvinken zo
menigvuldig.op de Didelen vond. Maar ziet! deze Nemora Inkbtmum . o f
Lult-bosfchadien der Infeéten .vervielen nog in ’t zelfde, o f in ’t volgende
Ja a r , -onder het indiscrete Gezag der wreede Seisfe , die onverfchillig
omtrent de Schoonheden zo w e l, als de onbevallige Voorwerpen hier ee-
ne yflëlyke Verwoeding agnrechtede en alles met den Grond gelyk maakte
Honderden van fraaye Infeflen werden daardoor vernield, cenige weinige
zyn echter dien fatalen Ondergang ontkomen, gelyk men wel denken
kan. ,, Vaart wel! hebben deze by hun Vertrek uitgeroepen. Vaart wel
- » gy Verachters van waare en wezendlyke Cieraaden der Natuur- ver-
„ maakt U maar met uwe levenloofe geele en witte Aarde: wy zullen ge-
, , rudere Verblyfplaatfen zoeken en ’er onze Coloniën in Veiligheid plan-
,, ten, mogelykzal men ons daar niet onverfchillig behandelen maar on
1 ze Schoonheden bewonderen en onzen grooten Schepper daarover Ver-
„ heerlyken. Weet echter, gy Verdoorders onzer bekoorlyke Zitplaat-
„ len, dat wy niet zonder Stoert en Leedweefen de Omlanden eener Stad
„ moeten verlaaten, waarin zich, buiten U , ook veele rechtfchapene Be-
, , fchouwers der Wonderen Gods bevinden, en die gevolglyk alle Achtine
,, voor ons hebben, fchoon ze ons doorgaans met een doodelyken Prikkel
„ verwelkommen, ’t welk wy hun echter niet kwalyk neemen, vermits
„ zy ons op geene andere Wyze in wezen konnen doen blyven en tot den
„ Diend hunner Cabinetten bevorderen. Van deze onze Begudigers moe-
, , ten wy nog, maar konnen niet, dan met betraande Oogen, Affcheid
„ neemen. Ach gy brave Hoogfchatters onzer Schoonheden ! gy zvt be-
„ droefd over onz Vertrek, en wy beweenen het Gemis uwer Vriend-
„ fchapy mtusfchen zyn wy elendigen onfchuldig aan dezen Ramp, en gv
» zu‘c onz Gedrag rechtvaardigen ,dat wy, om niet ten eenemaale vernield
„ temogen worden, van U vlieden; wy roepen U nog met afgebrokene
„ Woorden toe: vaart wel, en laat nimmer de Gebeugenisfe onzer Vriend.
, , fchap uitgewifcht worden!
In ’t zelfde Geval bevind zich ook onze tegenwoordige Vlinder - Soort
en mogelyk is derzelver Affcheid even teerhartig geweeft, doch wv hebb-n
haar laatfte Vaar wel, wegens de Afgelegenheid der Plaatfe, niet kon.
nen hooren. Of nu de Nazaaten dezer Vluchtelingen het ysfelvk Neod
lot derzelven eindelyk zullen vergeeten en zich wederom in onz Geweit
begeeven, dat zal d.e T yd moeten leeren.