voeden en groot brengen; het eerftgemelde Gewas echter, namelyk dé
Ligufter, is haare rechte en lieffte Koft, en daar ze eigentlyk op te huis
hoord, weshalven ik ze ’er ook op afgebeeld hebbe. '
5-
De Eieren van den Ligufter-Py lftaart vind men aan de Bladeren der op.
gemelde Gewaden nietby Schooltjes, of Hoopjes, maar doorgaans enkeld;
ze hebben volmaakt de Gedaante van de Eieren der Pauwoog-PyMaarten,
en , ’ t.welk aanmerkelyk is , ze zyn ook geenszins grooter, niettegenftaan-
de de Ligufter-Pylftaarten ongelyk grüoterzyn,dandePaauwoog-Pylftaar-
ten. Doorgaans zyn de Eieren der PyMaarten ,• ten minden dergeenen f
die ik tot nog toe kenne, glad en effen, o f ongefigureerd, en wel niet alleen
voor ’t bloote Oog, maar ook door ’t Microscoop befchouwd; wes-
halven ik ook het E i van onzen tegenwoordigen Vlinder niet vergroot,
Tab. maar wel in zyne natuurlyke Grootte en Gedaante by Fig. ig op Tab. I I I .
I II. afgebeeld hebbe. De Rypwording der Vrucht in zulk een E i duurd ruim
Fig. i . twee Weeken, zo lange leggen deze Eieren, eer de Rupsjes’er uitkomen,,
’ t welk my gebleeken is by de volgende Ondervinding. Den 19 Juny 1762
deed ik een Mannetje met een Wyfje van deze Vlinderen in eene groote
en luchtige Doos, om ze te laten paaien, doch ze fcheehen daartoe in ’t
geheel niet geneegen te zyn, elk bleef op zyne Plaats genoegzaam altoos
{lil zitten ; dit duurde zo den eerften, tweeden, derden en vierden Dag ,
weshalven ik reeds den Moed verloren g a f, van in dit Experiment te zullen
flagen; het Wyfje had wel in die Tuffchentyd vier Eitjes gelegd,
maar vermits ze onbevrucht Waren, verdroogden ze eerlang; ik liet echter
deze Vlinders den vyfden Dag ook nog by elkander bly v en , toen gebeurde-
h e t, dat ze tegens den Avond fleik begonnen te vliegen, en ’s morgens
daaraanvolgende vond ik ze in ’ t Paaren, ’t welk dien geheelen Voormiddag
duurde, en magelyk nog langer zoude geduurd hebben, waren ze niet
by Toéval gefloord geworden. Omtrent drie Uuren na ’’t Paaren begon
het W y fje de Eieren te leggen; ik'liet het dus zes o f zeven Dagen begaan,
binnen welke T yd hetzelve meerdan 250 Eieren feide, een Getal, waaraan
ik over genoeg had; en nademaal het Diertje hoe langer hoe machteloofer
werd, myne Nieuwsgierigheid my ook-aanporde,.omteenderzoeken,hoe
veel Eieren hetzelve nog wel by zieh had, befloot ik het te openen, na
het vooraf op de zacbtfle en kortfte Manier gedood te hebben, vermits ik
het pynigen dier arme Diertjes zo veel als immer mogeiyk trachte te ver-
myden, deels uit Mededogendheid, deels om dat zulks, naar myn Gevoelen,
geenszins geoorlofd is ; ik fneed dan dezÈn Vlinder het Hoofd fchielyk
a f , in Meening dat hy ontniddelyk en ten eenemaafedood zoudtezyn, maar
ik vond my daarin bedrogen, het Dier zonder Hoofd was nog zo levendig
als te vooren; toen fneed ik haaftelyk het Borftftuk van ft L y f a f , maar
ook hiermede was het nog niet gedaan, aan ’ t L y f befpenrdé ik wel geene
Tekens van Leven meer, maar daarentegen zworf, deels lopende, deels
vliegen der w yze, het Borftftuk, daar de Vlerken aan vaft zyn , nog over
de Tafel' heen, zonder Hoofd en L y f , tet myne grootfle Verwondering,
en
én het zoude zekerlyk nog langer geleefd hebben, had ik hetzelve niet nog
eens in de Lengte doorgekloofd, waarna de Beweeging ophield; waar-
fchynlyk was door deze laatfte Sneede het Hart getroffen, dat zich in ’ t
Borftftuk bevind. In- het Hoofd waren den volgenden Dag, na dat het
reeds langer dan een Etmaal was afgefneden geweeft, Tekens van L even,
vermits zich toen de Sprieten nog bewogen, doch tegens den Avond fcheen
het geheel dood te zyn. Dit alles gebeurde nu met eenen Vlinder, die te
vooren reeds zeer machteloos was, hoe levendig zouden dart wel de Verminkte
Deelen geweeft zyn, wanneer de Vlinder zyne volle Krachten nog
had gehad? Men kan daaruit afneemen, dat de M om animales, o f dier-
lyke Beweegingen in die kleine Dieren veel fterker. ten minften langduriger
zyn, dan in de grootfle Dieren, en zelfs jn den Menfch. Ik opende vervolgens
het L y f van dezen Vlinder, en vond in hetzelve nog een groot
Getal, en naar Gilling wel by de 300 Eieren, allen groen, zommigen
ook reeds volwaffen, doch van de overigen waren de meeften nog zo
klein als Gierft; van de volwaflene nam ik een Douzyn uit hét L y f , en
zuiverde ze in fchoon Water van de Slymerigheid, daar zé mede otogeven
waren, en deed ze in eene Doos, om te zien, o f ’er ook Rupsjes uit zouden
komen r maar ze verdroogden het eene na het andere. Doch uit de
Eieren, die het Wyfje had gelegt, kwamen de Rupsjes den 9 Jü ly , en
volgende Dagen, te voorfchyn; deze Eieren werden vooraf geelachtig em
doorfchynende, en van binnen vertoonde zich een groene V la k , die echter
kort voor ’c Uitkomen der Rupsjes verdween, toen waren dé Eieren
20 glanzig als Pareltjes, en men kon met een Vergrootglas de Rupsjes ’er
duidelyk in zien leggen ; hunne Situatie in ’t Ei is niet doorgaans eveneens,
zommige leggen zo, dat het Horentje naar boven, anderen, dat het
onderwaard* gekeerd is ; wederom by anderen legt het op zyde. By Fig, 2. Fig.
hebüe ik een Paar dier Situaties in ’ t groot afgebeeld.
§• 3-
De Rupsjes ter Wereld komende zyn van dezelfde Grootte, als eerft-
gebooreite Faauwoog-Pylflaart-Rupsjes, geheel witachtig, met eèn lang
Horentje op den Staart, ’ t welk ten minften twee derdens van de Lengte
der geheele Rups heeft; dit Horentje is in den Beginne w it, en niet zo
lang, doch word ftraks na de Geboorte merkeiyk uitgerekt en van Couleur
donkerder, vervolgens zwart; by Fig. 3. vertoond zich zulk een Rupsje. Eg.
Zommige derzelven aaten, zo dra ze gekipt waren, de ledige Doppen hunner
Eieren voor een Gedeelte o p ,’doch anderen, en wel de meeften nuttigden
’er niets van.' Aanmerkelyk is h et, dat deze Rupsjes ook Draaden
maakten en ’ er zich aanhingen, ’ t welk ik nog aan geefie andere Soort van
Pylftaart- Rupfen waargenomen hebbe, maar wat ouder en grooter geworden
zynde fponnen ze geene Draaden meer. Wy verzorgden onze Rupsjes
ten eerften van Ligufteren Syringe Bladeren, doch ze fcheenen tot de laat •
ften minder T rek te hebben, dan tot de eerften, daar wy ze dan ook
mede grootbragten; zo dra ze een weinig gegeeten hadden werden ze
(D 2) groen