6 ' N A C H T - V L I N D E R S
•*Èr een afgebeeld, zo als het zich onder eene Lens van twee Liniën
* Brandpunts vertoond; ze zyn langwerpig rond, in ’t Midden een weinig
dikker, dan boven en onder, gelyk een Tonnetje, elk heeft 12 Ribbetjes,
Welken zo fterk verheven zyn, dat men ze ook met het bloote Oog kan
z ien, allen ftaan ze overend en zyn boven op zeer fraai gefigureerd, het
welk en de overige Byzonderheden hunner Gedaante niet zo wel konnen
befehreeven, als veeleer in de Afbeelding ten vollen gezien worden, van
welker Naauwkeurigheid myne Lezers zich konnen verzekerd houden,
$■ SOnder
de opgemelde 143 Eitjes waren ’er drie, 'welken niet van Couleur
veranderden, deze werden eerlang rimpelig en verdroogden, gevolglyk
waren-ze niet bevrucht; .maar-uit alle de overigen kwamen de Rupsjes,
doch niet tegelyk op eenen D a g , dewyl de Eitjes niet te gelyk gelegd wa -
ren; uit de eerft gelegden kwamen ook het eerft de Rupsjes, te weeten:
Fig. J . bp den 22 july laatftleeden, en vervolgens alle dé overigen.' By Fig. 5,
vertonnen zieh drie ruftende en een gaande in de Gedaante en Grootte,
die ze hadden, toen ze gekipt werden. Wanneer ze ruften, zitten ze o f
recht uitgeftrekt, en wel meeftalin eerf ïcfiuinzen Stand, o f hangen aan
een Draadje, dat, fchoop ongemeen fyn en voor ’t blooteOog genoegzaam
onzichtbaar zynde, nochtans zo fterk is, dat het niet alleen door de Zwaarte
van de Rups nooit breekt, maar ik hebbe ook met'Verwondering zomtyds
gezien, dat het Diertje ’er eveneens aan opklom, als o f die Draad een
Steeltje o f Takje was; [anderzins is de gewoone BJanier dezer Rupfen,
dat z e , een Wyle gehangen hebbende en zich wederom in de Hoogte willende
begeven, den Draad met de voorfte Pooten impalmen.] ja wat meer
i s , ik hebbe gezien, dat eene Vlier-Rups, aan den Draad hangende, vervelde,
en hoewel dit niet zonder fterke Beweeging kan gefchieden, brak
dezelve nochtans niet. Iemand, kennis van Zaaken hebbende omtrent het
Vervellen der Infeften, zoude misfchien denken: hoe kan het mogelyk zyn,
djt eene Rupsaan haren Draad hangende zoude konnen vervellen, want het
is bekend, dat ze den Draad uit den Mond laat gaan, en dat onder ’t V ervellen
het Vlies van ’ t oude Hoofd zich van het nieuwe afzonderende ten laatften
afvalt, gevolgelyk zoude dan ook de Draad moeten breeken en het Diertje
in Levensgevaar zyn. Doch hierop dient te weeten: dat deze Rups niet
met het Hoofd , maar wei met de achterfte Pooten aan den Draad hing,
en toen was het mogelyk, dat de Vervelling, die- by ’t Hoofd begint, en'
na achteren toe voortgaat, kon gefchieden, verveld zynde wift de Rups
Zich wederom in den gewoonen Stand te begeven door zich te fwenken en
het Hoofd naar boven te brengen, makende toen den Draadaan den Mond
v a ft, en hing dus op dezelfde Manier, gelyk anders deze en alle andere Rup-
fen hangen, die zich aan Draaden aflaaten,
$■ 4 ,
•s ’T is verder eene byzondere Eigenfchap en genoegzaam een Kenmerk
der Vlier-Rupfen, [vermits men het, myns weetens, aan geene andere
Rupfea waarneemt], dat zé veeltyds in den ruftenden Stand het Hoofd
met
met de drie voorfte Ringen zydwaards buigende rechtuit fiaan, en dus eene
Vertoning maken, niet ongelyk aan de Gedaante van een K o lf, zodanigen
Stand van eene jon ge, o f maar twee Maal vervelde Vlier-Rups zien w y by
Fig. 6. Deze ftaat fchuins overend, ’ tgeen die Diertjes zeer zelden doen Fig. 6,
en in deze Situatie hechten ze Zich ook niet door eenen Draad ergens aan
v a ft, om dat dezelve dan van geenen Dienft kan z yn , want de Draad diend
deze en zoortgelyke Rupfen alleen tot Steunzel, o f liever hy draagd het
grootfte Gedeelte van haar Lichaam, wanneer ze onderwaards gekeerd
aan eenig Voorwerp ruften, déwyl dan flechts het Achterend door de
achter-Pooten vaft gehouden word, en al de Reft aan dien Draad bangd.
Genoegzaam doorgaans is haar ruftende Stand onderwaards gekeerd, en dan
hebben ze ook altoos den meergemelden Draad, als haar Behoedmiddel'
voor ’ tafzakken, gemaakt; dusdanig hebbe ik by Fig. 7. eene vöIwasfeneFtg. 7-
Vlier-Rups, eneen diergelyke by Fig. 8- in dien Stand afgebeeld, welken ze Fig. 8'.
heeft, wanneer ze van de eene Plaats na de andere gaat, en telkens by ieder
Tred zich in de ..Gedaante van een Krammetje vertoond. De jonge
Vlier-Rupsjes hebben, als reeds gemeld, voor eene Gewoonte, dat ze
veeltyds na het nuttigen van Voedzel, o f als ze willen ruften, zich aan
eenen Draad aflaaten, en op eenigen Afftand ’er aan bly ven hangen, zo
lange, tot ze de Honger wederom gaande maakt; doch naar maate Zé
grooter en ouder worden verminderd deze wonderlyke Manier van Ruften,
en op ’ t Iaatft, ofvolwasfen zynde, doen zé het in ’t geheel niet meer, in
tegendeel zitten ze dan den geheelen Dag ftil, en als een dorre T ak o f
Steel recht uitgeftrekt, maar met het vallen van den Avond komen ze in
Beweeging e n ’ s Nachts zyn ze doende met fchaffen en kleuteren.-
§• SZ
o lange de Bladen, die haare Koft zyff, nog eenig Voedzel hebben,
nuttigen.ze dezelven, ’ t geen gemeenlyk tot in ’ t Iaatft van September en
zomtyds ook wel wat langer duurd, maar deze Groenteman verwelkende
houden de Rupfen op met eeten, en bfyven nochtans van die T yd af aan
tot in ’ t Voorjaar, wanneer de Bladen wederom beginnen uittekomen; en
dus dên geheelen Winter over zonder eenig V&edzel te nuttigen, in ’t Leven.
Is deze Omftandigheid niet ten höogften verwondérlyk ? Waarlyk, ze ftrekt
mede tot een klaar Bewys van ’t Aanweezen eener alwyzen almagtiged
en ons Begrip oneindig verre te bovengaanden, o f met êeii Woord:
eener Goddelyken Beftiering! die aan deze Diertjes eene zodanige Natuur
gegeven heeft, dat ze zonder Voedzel konnen beftaan te dier T y d ,
wanneer het niet in Wezen i s , en dat wel zeer lange, daar men ze in tegendeel,
het Voedzel voorhanden zynde, zonder hetzelve geene 4 of $
Dagen in Leven zoude konnen houden.
§. 6.
Volgens myne Ondervinding vervellen de Vlier-Rupfen zes Maal, en
eeten telkens het afgeftrookt V e l fehoofl o p ; ik hebbe de Vervellingender
twee Rupfen, daar ik in den Beginne van fprak, in de volgende Orde
waargenomen: den 1 5 Auguftus 17 5 7 ., vervelden ze voorde terjlr, den 22;
dito