men. Uit de meeften van onze Ligufter-Poppen kwamen in ’ t Begin van „
Juny 1763 de Vlinders vo'or den Dag , doch zommigen bleven overleggen,
en vermits wy uit derzelver Beweeging konden afneemen, dat ze levendig
waren, zo zagen wy de Vlinders uit deze Poppen eerft in ’t volgende
Jaar te gemoed, want ons was niet onbekend, dat zulks met deze en
nog eenige andere Soorten van Poppen wel meer gebeurde; het gefehiedde
ook zo, hoewel ’er maar uit eene van alle de overgeblevene Poppen de
Vlinder in ’t Jaar 1764. te voorfchyn kwam, die dusbyna twee Jaaren in
de Pop verborgen was geweeft; de Reft bleef wederom en nu voor altoos
leggen, gemerkt de Vlinders in dezelven- geftorven en ten deele üitge-
droogd, ten deele verrot waren.
5- <5-
Zo dra zyn deze Vlinders niet gebooren o f ze klauteren ten eerlfen in de
Hoogte, om zich zodanig te plaatfen, dat de Vlerken, konnen nederwaards
hangen en zich uitzetten, welken alsdan zeer vlak en effen worden; doch
hiertoe geene Gelegenheid hebbende blyven ze voor altoos wanftallig en
kreupel j waarvan ik reeds in voorgaande Verhandelingen gewag gemaakt
hebbe. In den ruftenden Stand vertoond zich de Ligufter-Pylftaart-Vlin-
Kg. 2.der als by Fig. 2. zynde dit een Mannetje, welks Kenmerk genoegzaam alleen
maar in de eenigzins dikkere en kloekere Sprieten beftaat, waardoor
de Mannetjes van de Wyfjes konnen onderfcheiden worden, andérzins zyn
ze van Gedaante en Tekening elkander volkomen gelyk. Omtrent den
ruftenden Stand dezer Vlinderen is het aanmerkelyk, dat ze de Vlerken daks*
wyze aan ’ t L y f leggen en dus hetzelve voor ’t meerder Deel bedekken ,
Ze verfchillen daarin van meeft alle andere Pylftaart-Vlinderen ,■ welken,
in Ruft zynde, de Vlerken gants anders dragen en hun L y f geenzins daarmede
bedekken, gelyk uit de reeds gegevene Afbeeldingen van den Gehak-
kelden- en Pauwoog Pylftaaft Vlinder blykt. Ik hebbe den ruftenden Vlinder
hier met uitgeftrekte Sprieten vertoond, om te konnen zien, dat dezen
dikker zyn , dan die van ’t W y fje , het gebeurd ook w e l, dat de
Vlinder in deze Situatie de Sprieten uitfteekt, doch dan is hy ontwaakt en
gereed, om aan ’t loopen te gaan,- o f zich van.’ t Vermogen zyner Vlerken
te bedienen en weg te vliegen, anders als hy recht in Rufte is , of
flaapt, zo verbergd hy de Sprieten onder de Vlerken en legd ze zo dicht
aan ’t L y f * dat men ’er genoegzaam niets van zien kan, Den geheelen
Dag brengen deze, gelyk andere Nacht-Vlinders, met ilaapen door, ten
ware ze daarin geftoord worden, maar zo dra begint de Dag niet te dalen
en de Schemering te genaken, o f ze komen in Beweeging, die voor eerft
flechts in eene Siddering beftaat, welke vervolgens hoe langer hoe fterker
word, naar mate de Schemering en Donkerheid toeneemd, en eindélyk
vliegen Ze weg. ’t Is zekerlyk om die Reden, dat deze en alle andere
Pylftaart-Vlinders by zommige Schryveren Schemerings-Vliniers genoemd
worden, hoewel ik niet zien kan, waarom men hun deze Benaaming in ’t
byzondere zoude'geven, want alle andere Nacht-Vlinders beginnen insgegelyks
met het vallen van den Avond dezelfde Beweeging te maken, ge-
Iyk de Pylftaart-Vlinders, erf dezen zyn zo wel, als de èerftgemelden, de
geheele Nacht doende met vliegen en zoeken van Voedzel„als mecte met
het Voortplanten van hun Gedacht, gevolglyk is tuffchen de PyMaarten en
andere Nacht-Vlinderen in dezen Opzichte geen Onderfcheid, en derhal-
ven komt hun ook dien aangaande maar eenerlei Benaaming toe, dus zoude
men ze allen wel Schemering-Flinders in plaats van Nachtvlinders konnen
noemen, doch het laatfte heeft zekerlyk meer Eigenfchap. De Vlugt van
de Ligufter-Pylftaart-Vlinderen i s , gelyk die der andere Pylftaarten, ongemeen
fnel en egaal, gevolglyk konnen ze in korten Tyd een’ verren weg
afleggen, en overtreffen daarin dé Dag-Vlinders. By Fig. 3. hebbe rk een Kg.
Vliegend Wyfje afgebeeld en wel naar een. Origineel van de allergrootfte
Soorc dezer Vlinderen, ’ t welk zich in de Verzamelingen der Heereajoan
Caspar en George Philips bevind, zynde de geenen, welken wy in onze Col-
leétie bewaaren, een weinig kleiner,- doch zeer levendig en fterk van
Couleur.
• . 5-7.
By deze' gelegenheid merke ik ook nog aan', dat de opgezette Infeèteft
over ’ t algemeen, doch de Vlinders inzonderheid, door het droogen iets
van hunne wezendlyke Grootte verliefen, gevolglyk een weinig kleiner
worden, dan ze, levendig zynde, waren; aan kleine en middelmatige
Vlinderen kan men déze Vermindering genoegzaam niet merken, doch aan
zulken, gelyk de tegenwoordige, wanneer ze als vliegende opgezet Zyn,
verfchild het in de Lengte, dwars over gemeeten, wel een kwart Duim
vermits echter alle Deelen naar Evenredigheid indroogen, zo verheft het
Diertje daardoor niets van zyne waare Gedaante, en aan de Tekening en
Couleuren- doed het ook' in ’t geheel geen Nadeel. Maar daar is een we-
zendlyk en zeer groot Kwaad, ’t welk de opgezette, o f zogenaamde drooge
Infe&en onderhevig zyn, waarvan ik hier nog eenig Gewag zal maken, te
Weeten:- dat ze ongemerkt bekropen worden döor de Millen o f Kaas-My-
ten, als mede nog door eene andere vry grotere Soort van kleine Wormpje
s , welken van langzaamethand zulk een ïn lè é l, dat ’er mede befmet is,- ,
geheel bederven, door hetzelve niet alleen van binnen ledig te eeten,. maar
ook veeltyds' de Couleuren van de Vlerken als aftegrafen. Meenig f r a a i.
Infeft word door deze kleine Diertjes vernield; eene Omftandigheid, die
by de Infeéten L ie f hebbery allerverdrietig!!: en daarenboven van dien Aart
is, dat men ze niet wiskonftig kan te boven komen; men bediend zich
-wel van allerhande Middelen, die een fterke Lucht hebben, ten einde
daardoor deze vernielende Stofjes, om zo te fpreeken, van de Infeéten af
te houden; dus gebruikt men Terpentyn Olie, ook Nagel-Olie, daar
men de Dekzels der Doofen , o f de Zyden der Laadjes in de Cabinetten,
van binnen, mede beftrykt; insgelyks ook Kampher, waarvan men Brokjes
in Linnen naaid, en zulk een Zakje in de Doos met eene Speld vaft
hecht, of den Kampher ook bloot in de Hokjes doed, die men zeer ge-
voeglyk in de Hoeken der vierkante Laden kan aanbrengen, by welke
(E 2) Me