*C @ ® t f
NEDERLANDSCHE INSECTEN
BESCHREEVEN EN AFGEBEELD.
V I E R D E S T U K .
® S S t t S i S ü S ® ! © ! ® ® ' ® ® ® ® 5® ® © S ! S ® : ® S ü S ; ! S 5f f i ! ® ®
V I E R D E V E R H A N D E L I N G
O V E R DE
N A C H T - V L I N D E R S
van ’/ Tweede Gezin der E e r s t e B en d e .
De S N ü I T - V L I N D E g ,
Tab. I K
g. i.
8f
fCchoon deze Vlinder in onz Gewest, ten minden in de Omlan-
iè» den van Amfterdam, niet uitnemend zeldzaam is ; echter viny
l* de ik denzelven by geenen Auteur befchreeven noch afge-
Jjjfo. beeld, gevolglyk verdiend hy te recht onder de minstbeken»
den gereekend te -worden, en even daarom verftrekt het my tot een by-
zonder Vermaak, dat ik met deszelfs Befchryving en Afbeelding thans
myne geachtte Lezers kan onderhouden.; ja ik wenfehte wel, dat ik telkens
vreemde, of onbekende Infeéten tot Voorwerpen myner Verhandelingen
kon uitkippen, doch het fpreekt van zelfs, dat dit niet altoos ge-
fchieden kan, deels om dat men dergelyke Zoorten alleen maar by Geval
en geenszins willekeurig, kan magtig worden, deels ook, om dat
tot 'de Befchry ving der Nederlandfche Infeflen de gemeene en bekende
zo w e l, alsongemeene en zeldzaame, behooren.
Men weet, dat ieder Vlinder vo o r’t Hoofd tusfchen de Sprieten een
vooruitftaand hairïg Deel heeft, ’t geen in de Lengte van een gefchei-
den is en dus uit twee Klepjes o f Pluimen beflaat, welken van onderen
als tot een Koker o f Scheede -verftrekken voor den Zuiger des Vlinders.
Dit hairig Deel dan, by zommige Auteuren de Baard des Vlinders genaamd
mogt, myns Bedunkens, wel de Snuit heeten, alzo h e t ’er vry
wel naar gelykt; vermits nu onze tegenwoordige Vlinder zodanig eenen
Snuit heeft, die, naar Evenredigheid van ’ t Diertje, uitnemend groot is ;
zo hebbe ik hem, om die Reden, den Naam van Snuit-Kinder gegeven.
Aan ’t Slot dezer Verhandeling zal ik dien Snuit, wegens zyne aanmerke-
lyke Grootte en Gedaante, breedvoeriger befchry ven, maar thans vooraf
eerst de Hiftorie van ’t Infefl zelfs den Liefhebberen raededeelen.
d 5 *.