f
kelyk grooter geworden zyn, onderhouden ze deze Gewoonte niet meer,
en bepalen zich verder aan geene byzondere Manier in ’ t eeten der Bladen.
■ 1
Onze jonge Rups v y f , o f zes Dagen oud geworden zynde komt de
T y d , dat ze voor de eerde Maal vervellen moet, ze maakt zich gereed,
om deze gevaarlyke en nochtans noodzakelyke Vernieuwing te ondergaan
, ten dien Einde zet ze zich op den een o f anderen Plek van ’t Blad
ïjeder en houd teneenemaal op met eeten; eenen Dag of langer, dus genoegzaam
zonder de minde Beweeging doorgebraagt te hebben zwelt ze
achter ’t Hoofd hoe langer hoe meer o p , hetwelk veroorzaakt word door
’ t nieuwe Hoofd, dat, nu ongelyk grooter, dan ’t oude Hoofd, daar
ter plaatfe voor den Dag moet komen, en ook reeds door ’t Vel henen
fchynd, terwyl het oude Hoofd zich allengs van den Romp, gelyk ook
van binnen het geheele. oude Vel van het nieuwe zich afzonderd, welke
Scheiding zekerlyk niet zonder Pyn gefchied, ’t geen men daaruit afnee-,
men kan, dat de Rups in dien Staat verfcheide Stuipachtige Beweegin-
gen maakt; men kan derhalven met Reden de Vervelling der Infeften als
èene Ziekte aanmerken, die voor deze Diertjes. niet altoos zonder Gevaar
is , gemerkt meenig een het Leven ’er by infchiet. Alles eindelykin Orde
zynde tot de Vervelling, fplythet oude Vel onzer Rups,in den N ek ,
o f voorden Ring , open, en het oude Hoofd, als een ledige Dop, valt
a f, waarop onmiddelyk het nieuwe Hoofd te Voorfchyn komt, itraks
volgen de voorde Ringen met hunne Pooten, en ,de Rups verder door
herhaalde Pogingen het oude Vel naar achteren afftrookende, werkt ’er
zich eindelyk geheel uit. Het nieuwe Gewaad, waarin ze thans ver'fcbynd,
is genoegzaam van dezelfde, groene Couleur, als het oude, maar de fohuir
ne witte o f geele Streepen en Stippen zyn nu ongelyk kennelyker; het
Hoofd, voorheen rond geweed zynde, heeft thans een? driekantige Gedaante
enverfchild merkelykin Grootte b y ’tvoorige, insgelyks js ookhet
Horentje nu ongelyk langer en dikker dan van te voren, welke beide
Deelen na ’ t Vervellen niet grooter worden, maar van daar tot de volgende
Vervelling dezelfde Grootte houden, en alleen by ieder Vervelling
eene nieuwe Vergrooting krygen, doch de Rups zelfs groeid intuifchen
en neemt door ’ t nuttigen van Voedzel merkelyk in Grootte aan. Onze
Rups dan het Gevaar der Vervelling doorgedaan hebbende zit nog een
W y le ; als het ware, te hygen, waaruit men afnemen kan, dat ze zich
onder ’ t Vervellen ilerk vermoeid heeft, doch uit deze Ongefteldheid nu
wederom bekomen zynde gebruikt ze, alvorens ze hare gewoone Koft
nuttigt, iets Lekkers tot meerder Verfterlring, en ditjs haar afgeftrookt
V e l , dat ze fehoon opeet, ’ t geen ze ook na ieder Vervelling doed. Meer
andere-, doch niet alle Zoorten van gladde Rupfen, eeten insgelyks haar
V e l op , maar alle ruige ofhaairige, en Doren-Rupfen, doen het niet.
Wat de eigentlyke Oorzaak zyn mag, waarom deze Diertjes hun Vel op-
eeten, zal ik zeer gaarne aan andere ter Beredeneering overlaaten, onderdertuflchen
fchynd het my toe, dat mogelyk in ’t afgeftrookt Vel meer
Voedzel, dan in de Bladen, is, en dat derhalven het Nuttigen van ’t zelv
e aan de Rups, die onder ’t Vervellen zeer vermoeid en machteloos
werd, eenige byzondere Verfterking toebrengt. Het is geen vaft Gevolg
, dat deze Rupfen in ’ t eene Jaar zo veel maal vervellen, als in ’t andere,
doch minder dan drie, en meer dan viermaal vervellen ze niet,
volgens myne ondervinding. In ’t Jaar 17 54. hebbe ik voor ’ t eerft deze
Zoort van Rupfen gehad, en toen vervelden ze maar drie maal, doch in
’ t volgende Jaar vier maal; Naderhand hebbe ik waargenomen, dat van
twee dezer Rupfen, welken op een en denzelfden Dag en in een zelfde
Uur uit de Eieren kwamen, de eene maar 3 , en de andere 4 maal vervelde
, waarna ze beiden in de Aarde gingen, om van Levens - Staat te
veranderen, doch de laatfte, o f 4 maal vervelde, bleef 1 1 Dagen langer
boven de Aarde, dan de eerflie, en was nochtans niet zo groot geworden,
als deze. Over ’t algemeen genomen bereiken de Rupfen van deze Zoort
den Ouderdom van omtrent 4 Weeken. In de j de Figuur zien wy onzb Fig.
Pylftaart Rups vol wallen en als kruipende in hare volle Lengte; ik hebbe
dezelve met alle vereischte Naauwkeurigheid en V ly t afgebeeld, weshal-
ven het overtollig zoude zyn, van hare Gedaante, Tekening, Couleur
enz. eenig gewag verder te maken, alleen maar diene ik hier te melden,
dat de’ze eene der grootften is , die ik ooit gehad hebbe, men vindtze wel,
welken, fchoön volwalTen, ongelyk kleiner vallen, gevolglyk is ook on-
der de daaruit voortkomende Vlinderen, ten aanzien van hunne Grootte
een merkelyk Onderfcheid. Zommige dezer Rupfen zyn met donker roode
Vlakken versierd, zodanig eene hehbe ik by Fig. 6. afgebeeld, gelyk r&Fig. f.
zich kort na de laatfte Vervelling, en dus noch niet volwalTen, vertoonde;
Diergelyke Bontigheid maakt echter geene Verandering in de Tekening
des Vlinders, die ’er uit voortkomt, want allen zyn ze even eens getee-
kend, doch zeer verfchillende in Couleur.
,§• 4-
De T yd voorhanden zynde, dat ons Infecï zyne eerfte Gedaante-Wis-
feling moet ondergaan, zegd het zyn Voedzel vaarwel, begeefd zich
van de Bladen naar beneeden op de Aarde, verlieft zyne fchoone groene
Couleur en word overal van buiten vogtig, o f, als het w are, meteen
kout Zweet bedekt, dat mogelyk uit de Benaauwdheid ontftaat, waarmede
het Dier thans fchynt bevangen te zyn; vervolgens vroed het ta-
melyk diep in de Aarde, en maakt aldaar een- onderaardsch'. H o l ,
zo vaft en effen van Wanden, Vloer en Verwulfsel, dat het zeer wel
naar eenen Grafkelder gelykt, doch de Aarde moet hiertoe' ook bekwaam
, dat is : niet te droog, noch te vochtig z yn ; in de Vryheid vind
het Dier de Aarde genoegzaam altoos van die Gefteldheid, maar opge-
flooten zynde moet men het daarvan voorzien en wel in zodanige Hoeveelheid,
dat het ’er eenige Duimen diep in kan kruipen, ten dien einde jij
bediend men zich beft van een tamelyk groot Zuiker- Glas, ter Helfte '
toe