
heb ik bespeurd, dat deze Vorst den 27 October 1430 bepaalde, dat men voort
zoude gaan met het geld te stempelen op naam en met het wapen van wijlen
zijnen neef, den Hertog Pilips van St. Pol, en wel zoo lang tot dat hij, wan-
neer de nieuwe muntijzers gesneden zouden zijn, anders zoude bevelen.
Onder de ons later welwillend door den Heer De Coster te Mechelen toege-
zondene muntteekeningen was er eene, die wij, bij den spoed, dien wij met de
Supplementplaten moesten maken, meenden, dat tot Pilips van St. Pol behoor-
de. Wij geven die op PI. XXXIV, op de vijfde rei, gezamenlijk met de kz.
van een muntje van Pilips den Goede.
Later bespeurden wij, dat dit muntje ook tot de regering van Pilips den Goede,
of misschien tot die van Pilips den Schoone, kan gebragt worden.
F IL IP S DE GOEDE.
(1430—1467.)
Terwijl, gelijk wij gezien hebben, Pilips I of van St. Pol den 4 Augustus;
1430 kinderloos overleden was, verviel zijne nalatenschap op zijnen neef Pilips
van Bourgondië, Graaf van Viaanderen en Artois, die reeds vroeger was aange-
steld tot Buwaard of Voogd (Landsbestuurder) en erfgenaam van Henegouwen,
Holland, Zeeland en Priesland. Door koop was hij meester geworden van het
Graafschap Namen.
Toen hij dus nu in 1 4 3 0 , en wel op den 5 October (1 ), Braband en lom-
burg bij zijne overige landen verkreeg, beheerschte hij, met uitzondering van het
Hertogdom Gelderland, het Bisdom Utrecht (Neder- en Oversticht, bevattende
(I) Vbeachtee, t. 8* pipage 70.
dus ook Overijssel en Drenthe), alsmede van het toen niet zeer magtige Groningen,
geheel Nederland. Wij zullen uit de Muntcharters, die tot dus verre bij-
kans zonder uitzondering in de Nederduitsche taal, die des lands, opgesteld waren,
weldra bespeuren, hoe verderfebjk de invloed der regering van een vreemd
Vorstenhuis voor de taal van een land is.
De daarop gevölgde regering van het Oostenrijksche Huis venninderde echter
het gebruik eener vreemde taal.
Thans hebben wij ons alleen met de Brabandsch-Limburgsche munten van
Hertog Pilips II of den Goede bezig te houden. Aanvankelijk liet hij van 27
October 1430 tot 19 Maart 1431 nog met de Stempels van zijnen neef, Pilips
van St. Pol, slaan, gelijk wij, aan het einde der beschrijving van diens munten,
vermeld hebben. In de rekening van Thierry de Staure, Muntmeester te
Leuven (Bijlage A), loopende van 30 Maart 1430 tot 20 Maart 1431, vinden
wij alzoo verantwoord 22,122 gouden Peters en 146,311 gouden Schilden of
Clinckaerts.
De gouden muhten, onder de regering van Pilips, voor Braband en Limburg
geslagen, zijn de volgende:
ScMîden of Clinckaerts (deze zijn stellig de oudste onder de gouden munten) (1),
verder Bij ders of Philippus, Leeuwen, twee der de en een derde deelen derzelve,
Peters en St. Jndries-guldens of Bowrgondische guldens.
De zilveren munten bestonden uit FUips-stuivers of zoogenaamde Vierlanders
en halve dito (de laatste uiterst zeldzaam) ; Engelschen, enz.
De koperen worden vermeld zonder andere opgave van naam, dan van dubhele
en enkeïe mgten.
De eenige Charters, tot de munt van Braband en Limburg onder Fikps den
Goede betrekking hebbende, die ter onzer kennis kwamen, zijn de volgendo:
27 October 1430. Jean Goblet benoémd tot Muntmeester. Zie Berne
Belge, T. I, page 144*—146..
(1) Het is. alleen door te. .gioot veitrouwen op den Brabändei Heylen, dat wij hij de
rangschikking der gonden munten op M. XV, den KMnhert niet het eerst, daarna den
Petër, vervolgéns den Bijder en eindelijk 'den gouden Jjeewio hebben doen plaatsen.
19*