
Ten eerste meenen wij te moeten vermelden, dat de vorm der middeleeuw-
sche letters, hoedanige op de meeste der door ons afgebeelde Munten voorkomen,
niet alleen naar tijd, maar ook naar plaats verschilt. Deze vorm, namelijk de
oud-Duitsche, of zoogenaamde Gothische, ook wel die der Monniken genaamd,
gaat, onder de regering van keizer Karel Y, in de verschilfende gewesten, tot
den tegenwoordig gebruikelijken lettervorm over.
Ten tweede moeten wij doen opmerken, dat de ornamenten tusschen de
woorden, enz., enz. wel eens verschillen.
Ten slotte bebben wij de verklaring af te leggen, dat door ons de Munten niet
fraaijer geteekend zijn dan zij zieh in natura voordoen, maar dat zij naar ons
beste weten diplomatisch, dat is allemaauwkeurigst, tot in het geringste lijntje,
omamentje of afscheidingsteeken, afgebeeld zijn.
Er komen in het tegenwoordige werk eenige weinige Munten voor, die reeds
in het bekende Muntwerk van den Heer Yerkade opgenomen waren. Het zijn
allen munten zonder jaar tal en die geheël tot het tijdvak behooren, dat naar
luid der vraag door ons moest behandeld worden , en welke de Heer Verkade
verkeerdelijk meende dat eerst na 1576 geslagen waren.
Tot algemeen overzigt van de plaatsen, in welke van de 6“ of 7* eeuw af tot
en met het jaar 1576 munt is geslagen, geven wij hierbij eene Kaart der Neder-
landen, waarop wij die alle hebben doen aanwijzen, van welke wij met zeker-
heid weten-, dat in dezelve gemuntis; terwijl wij de namen dier plaatsen , om-
trent welke zulks niet volkomen zeker i s , doen yergezeld gaan van een vraag-
teeken (P). .
Na de bekrooning dezer Verhandeling heeft de Schrrjver, die toen openlijk
konde handelen, nog eénige jaren gebruikt tot het doen van nieuwë nasporin-
gen, en zijn werk, zoo veel in hem was, vollediger gemaakt.
Om voor het Publiek min gewigtige, doch zeer geldige, redenen, gaat bij de
uitgave thans de Afdeeling: Braband en IÄmburg vooraf, terwijl de Schrijver zijne
Numismatische Kaart der Nederlanden bij eene volgende Aflevering zal voegen.
Men bedenke verder dat deze Inleiding reeds in 1843 gesteld is.
AASPORIAGEA OVIR DE-MENTEN VAN »E VOORMAEIGE
HERTOGDOMMEN ERARAND Elf I,OlIStRG.
Het is uiterst moeijelijk, zoo niet geheel onmogelijk, den juisten tijd te bepa-
len j waaiop men in het Hertogdom Braband is begonnen te munten.
- Wij hebben daarom onze beide eerste Platen toegewijd aan de oudste van
diemuntjes, welke men met genoegzame zekerheid meent dat gedurende de
11”, 12“ en 13’ eeuwen binnen de landpalen van Braband geslagen zijn, zonder
te durven aanwijzen, onder de regering van welken Hertog zij waarschijnlijk
vervaardigd werden ; terwijl wij eerst daama öp Pl. III en vervolgens, hoewel
steeds aarzelende, de munten der Graven van Leuven en Hertógen van Neder-
Lotharingen met den naam Van Godfried, alsmede die der Hendrikken, laten
volgen.
Alvorens echter tot de beschrijving der Munten over te gaan, moeten wij eerst
trachten te bepalen, wanneer ongeveer het munten in Braband door de regeerders
des lands kan aangevangen zijn. Eenê uitstekende dienst zal ons hierbij bewij-
zen de in de oud-Nederlandsche Numismatiek bijzonder ervarene Heer C. Piot,
Doctor in de regten, Ambtenaar bij de Algemeene Archieven van Belgie, een
der Rédacteurs van de zoo belangrijke Berne de la Numismatique Belge, die in
het III’ Deel dier Revue eenige opmerkingen mededeelde, getiteld: Quelques
mots sur les premières Monnayes des Ducs de Brabant.
Het is eene niet overtollige zaak om te onderzoeken, of de Hertogen van Braband
ais zoodanig, ofin hoedanigheid van Hertogen van Neder-Lotharingen ge-
munt hebben.
Bij gebreke van duidelijk sprekende munten, kan de bepaling dezer zaak ons