
De vz. bevat het wapenschild des Hertogen regtopstaande in een parélcirkel.
>î< PI^S ° »Vit S BR2ÏB' S Sm S MMB' .
Op de kz. deelt een gelijkbeenig kruis het veld der munt en het omschrift in
■vier gelijke deelen, terwijl tussehen de beenen gezien worden de letters:
B B S »
Omschrift : MOD [ ©Ul ° 120 | V S IlOV | ÎÎÏ1IS
Z. B. weegt 8 korrels.
Afgebeeld bij verachter, Pl. VIII, N*. 4.
Berust.in het Kabinet van den Hr. De Coster te Mechelen en is uiterst zeldzaam.
De N”. .5 schijnt een dobbel mgte te zijn, met eenen corten eruce, waarvan
melding is gemaakt in de muntordonnantie. als volgt :
» ende op de cruyssyde sal staen in de circonferentie :
DV# BRKBKI2-
(op ons exemplaar Staat : >5« PIjS S DVtt S BR2SB25')
»ende op de muntsyde sal staen dwers met groten letteren:
IiOVTSG
(bij ons Staat: IiOV)
// ende in de circonferentie leliën mit ronde ringen.»
Afgebeeld bij verachter, Pl. VIII, Nv 5.
In de muntrekening staat: de l’ouvrage de noire monnoye il nen a point este fait.
De overige munten van Klips van St. Pol waren in gond:
De Gulden Peter, of liever Loevenschen Peeter, geslagen op een gehalte van
22 karaat, volgens de muntordonnantie van 26 Augustus, hoewel hij in de
muntrekening vermeld wordt op 21 karaat, en van 68 stukken in het mark
'frooisch; gangbaar zijnde yoor 4 schell, groot of 24 stuivers.
Van 10 Mei tot 4 October heeft men er 68,500 stuks van geslagen. (Zie
Verachter, Boeumens, page 93.) — van 20 Maart 1430 tot 30 April 1431 een
getal van 32,122 stuks (zie onder Klips den Goede).
Van deze muntsoort moet een exemplaar berusten op het Nationale Kabinet
te Parijs, doch al onze aangewende moeite, om er een afdruk van te bekommen,
was vruçhteloos.
Zilveren penning, genaamd dobbele Ißbbage (Kiliaen zegt hiervan: mmimus
epularis, Gastmael-penning), waarvan de drie stuks 4 grooten [dus ieder I f groot]
of 2 Cromsterten golden. Dezelve werd geslagen op een gehalte van 4 penn.
16 grein en van 84 stuks in het mark Trooisch. De Heer Verächter doet bl.
73 zijner Documens opmerken, dat in de rekening van do eerste bus van den
Muntaiëester Jean Gobelet deze munt genaamd wordt Boddrager,; iets, ’t welk
hij betuigt üiet te begrijpen. Echter, volgens de yoorschriften der ordonnantie,
heeft zij, wat de type betreft, volstrekt geene overeenkomst met de zoo bekende
muhten van dezén naam van Hertog Anthony. Zouden het;, zegt de Heer V.
twee verschillende munten geweest zijn, geslagen op den .zelfden muntvoet en
het zelfde gehalte?
Men heeft er van 5 September 1429 tot den 3 Januarij daaraanvolgende 33,000
stuks van geslagen.
In de Muntmeestersrekening van 21 Maart 1430 tot 27 Maart 1431 werd er
omirent eene zilveren munt, genaamd denier cf argent, appele Peeter, vermeld, dat
er 348 marken van geslagen waren (zie Bijlage Leuven, letter A). Het gehalte
was 5 penn. 8§ grein. Er gingen 91f stuks op een mark ; dus bedroeg het
getal der vervaardigde stukken 40,004.
Balve zilveren Peeter ; de Peter geschat op een groot (I stuiver).
Van den 10 Mei tot den 4 October 1430 heeft men er voor 500 marken
werks van geslagen. Tot den 29 Mei 1431 werden er 40 mark gemunt. Daar
er geene Peters in het zilver van Pilips den Goede voorkomen, gissen wij dat
deze nog met den Stempel" van Eilips van St. Pol zullen vervaardigd geweest
zijn. (Zie hier onder, en de Bijlage Leimen, letter A.)
Vierde of Quaert 'zilveren Peeter. Men héeft er, gedurende het zelfde tijd-
vak, 80 marken werks van geslagen.
De Heer Verächter zegt, bl. 73 zijner Boeumens, niets naders omtrent deze
beide laatste muntsoorten te hebben gevonden.
Merkwaardig is hetgeen déze zelfde Muntkundige op bl. 95 en 96 verméldt
omtrent den langen tijd, gedurende welken, na [s Vorsten dood, nog met zijne
muntstempels, of, gelijk men toen zeide, muntijzers, geld geslagen is geworden."
De eerste rekeningen van den Brabandschen Muntmeester gedurende de rege-
ring van Filips van Bourgondië of den Goede naziende,zegt Verachte?, t. a. p.
19