
Wat ons betreft, wij twijfelen of deze munt wel een viertle botdrager geweest
zij, te meer daar de Leuvensche vierde boddragers den zelfden Stempel van de
beele en halve hebben, en deze daarvan geheel afvvijkt; daarenboven is bet ge-
halte, dat volgens de öpgave van Verächter bet zelfde moest wezen als van den
halven boddrager, van veel lager allooi. Het gewigt is ook niet de helft. Ook
Serrure {Cab. du Prince de Ligne, page 134) noemt deze munt geen morden
boddrager.
Vz. .Het wapenschild van den Hertog in een pareleirkel.
* TSIOTfjOBIVS o Ott ° BR2SB'
Kz. Een Karolingisch kruis, mede in een parelrand. .
>5« MOKSWK o BR2SB2IIOT.
Äfgebeeld bij verachter , PL IX, N». 3.
K. weegt 0,88 w.
Seekühe schatte de zeldzaamheid in 1847 als R3.
Daar er onder de vroegere Vorsten van Braband en Limburg reeäs koperen
munt voorkomt, waarvan in Heylen noch ergens elders, voor zoo verre ons be-
kend is, melding gemaakt wordt, verwondere men zieh niet, dat wij over deze
muntsoort niets aantreffen.
N”. 6, een botdrager van Lernen, is in type gelijk aan den Vilvoordschen,
doch heeft onder den leeuw thans:
IiOVTCB
en op de keerzijde:
MOBSW2S | »VC 8 BR7E | ETilOTIS | SW 8 BIMB'
Äfgebeeld bij veeachter, PI. X, N°. 1; den dutts, PI. 10, N'. 69.
Z. weegt 3,6 w.
Seeruee schatte haar in 1847 op R3.
N". 7, de halve botdrager is gelijk aan den heelen, op eenige kleine yeran-
deringen in het omschrift na.
Äfgebeeld bij veeachter, PL X , N°. 2; den dutts, Pl. 10, N°. 70.
Z. weegt 2,3 w.
Bij seeeuee wordt de zeldzaamheid geschat op R*.
N". 8, de vierde botdrager.
Van deze zegt Heylen, volgens de door hem gebezigde evaluatie :
a ítem eenen anderen silveren penning van den selven alloy dat de leste voors.
a pen. (halven botdraeger) is, die gelden sal 3 grote Brab. payement voors., en
/, dese sal gaen ter snede op de Troysche marck 200, 6 der selver cleynste pen.
h onder of boven in de -marck te remedien onbegrepen. En dese voors. [aldus
eindigt de ordonnantie] guide en silvere penningen sal men staende houden eenen
» termyn en tyd van 8 jaeren eenpaerlic naest-volgende, en hier en binnen niet
ffligten noch ergeren &c.»
Men ziet, hoe zonderling men in die dagen met den koers van het geld handelde.
De vz. van dezen botdrager (want de Leuveneehe is waarsehijnlijk de zoo even
bedoelde) heeft de zelfde type als de heele en halve , doch het omschrift der vz.
luidt, wegens de mindere ruimte, thans :
TïBWfîOBIVS § DI 8 G 8 » # 8 BR2SB2SI2'
en op de kz. :
MOESW I 2Î S »VC I BR7ÎB' 8 S | W 8 IilMB
Äfgebeeld bij veeachtee, PL X, N”. 3.
Z. weegt 8,3 w. ,
Seeeuee schatte haar in 1847 als van R5.
Omirent de overige munten van Anthony zegt Verachter op bl, 110: //Nous
» n’ignorons pas que le Duc Antoine a fait forger en 1406 un Peeter d’or -—
» en 1412 un Florin de Bourgogne de 24 sols &c. Mais à défaut de documens
v plus précis, nous préferons d’abandonner la description de ces pièces à la plu-
"me de celui qui aura le bonheur d’en découvrir un jour les vieux parchemins.//
Of de oorspronkelijke mmten, voegen wij er bij, want zoówel de muntordonnan-
tiën (of wel de beschrijving der munten) en de oorspronkelijke stukken ontbreken
ons tot dus verre beide. Zal de schoot der aarde of eenig oud gebouw de laatste
immer weder kunnen opgeven ?
Gelijk wij vroeger zeiden, was Hertog Anthony niet voorspoedig om zijne
munten ingang te doen vinden in de naburige landen. Dit geeft hij te kennen
in eenen brief, gegeven te ’s Hertogenbosch, dén 23 Julij 1412, ons door Hey,
len op bl. 31 medegedeeld en aldus luidende: //Want wy. . . . gevuelen en geiz
waer worden dat onse muntë, die wy een wile tyds leden hebben doen slaen