
Op Pl. XXXI deelen wij eenige munten met de type van den dubbelen
arend mede, ons na bet afwerken van Pl. I geworden.
N°. 1 en 2 zijn of dubbele of enkele deniers ; de eerste is ons medegedeeld
door den Heer de Coster te Mechelen, de tweede door den Baron Michiels van
Verduynen te Maastricht.
Men ziet hoe aanmerkelijk de bewerking verschilt, waarom wij ze ook aan
versehillende tijden ; althans aan verschillende graveurs, toeschrijven. Op de kz.
vertoonen zij een Karlovingisch kruis, gecantonneerd door vier sieraden, bestaan-
de uit cirkels, waarin zieh kleinere cirkels of bolletjes bevinden, alle" door aan-
hechtsels aan het kruis verbonden.
Z. Wegen ieder 7,7 korrel.
N°. 3 is de helft der vorige (halve of geheele denier ?) en ook zonder eemg
opschrift. .
N°. 4 daarentegen vertoont op de kz. het dusgenaamde Brabandsche kruis,
en tusschen deszelfs beenen, naar het schijnt, het woord:
G O B S .
waarschijnlijk een deel van een muntmeestersnaam.
Z. weegt 6 k.
Beide de N°. 3 en 4 zijn ons door den Heer de Coster welwillend medegedeeld,
N” 13 wordt door Piot, (bl. 35 der Revue T. IV) toegekend aan de kleine
stad Thienen, in het Waalsch Tirlemont, welks zegel de type der latere ag-
nels of moetoenen, het lam met het vaantje, draagt; er wordt op de kz. geen
muntmeesters naam, maar alleen de zelfde sieraden als op de Antwerpsche
kleine deniers aangetroffen.
Het zelfde is bijna het geval met de onder N°. 14 en 15 afgebeelde muntjes
van Vilvoorden, doch de ornamenten tusschen de beenen des kruises zijn thans
eenigzins verschillend. Zie hetgeen Piot hiervan zegt op bladz. 39 en 40 ;
deze muntjes werden, volgens hem, steeds gevondèn met die van Hendnk
i n , Hertog van Braband.
N°. 1 is het eerst afgebeeld bij lelewel , Num. du moyen âge, Pl. XX. N". 26.
overgenomen bij p io t , T. IV Revue Belge, Pl. I. N°. 4.
N°. 2 bij den dutts, Monnayes de l'Université de Gand, Pl. I. N°. 7.
N'. 3 in de Berne de la Numismatique Belge, T. I. Pl. XI. N°. 17, overgenomen
bij piot Berne, T. IV. Pl. I. N°. 5', verder in mertens en
tores , Geschiedenis van Antwerpen, III’ deel bl. 631, [doch aldaar
verkeerdelijk myt genaamd].
N’. 4 in de Revue Belge, T. I. Pl. XI. N°. 18.
N". 5 in de Documens van den Heer verachter , tegenover bladz. 6 N". 4 ;
in mertens en tores , Gesçhied. van Antwerpen, IIP deel 631, (aan-
merking als bij N°. 3).
N°. 6 bij piot Berne Belge, T. IV. Pl. I. N°. 6.
N“. 7 komt voor onder N”. 14, op de Plaat tegenover bl. 453 van den
Messager de Gand, voor 1840.
Onder de munten van Halen (immers aan dat stàdje toegekend) is
N”. 10 afgebeeld bij piot Revue Belge, T. IV. Pl. IV. N". 23.
N”. 11 afgebeeld bij lelewel, Atlas Pl. XX. N”. 23 en bij den dutts
Pl. I. N°. 16, overgenomen bij piot Revue Belge, T. IV. Pl. IV.
N\ 24. Beschreven bij serrure , Notice sur le Cabinet du Prince
de Ligne, N°. 14.
N°. 12 afgebeeld bij den dutts, Pl. 2. N”. 17.
Die .van Thienen (althans daaraan toegeschreven) :
N”. 13 afgebeeld bij lelewel, Atlas, Pl. XX. N". 30, den dutts Pl. 2.
N’. 18; overgenomen bij p io t , Berne Belge, T. IV. Pl. VIII.
N". 56. Beschreven in het Cabinet du Prince de Ligne.
Die van Vilvoorden (aanmerking als voren) :
.JJ?. 14 bij lelewel, Pl. XX. N”. 24, den dutts, Pl. 1. N”. 11 overge-
nomen bij p io t , Pl. IX. N°. 60.