
Sedert het der Alwijze en Algoede Voorzienigheid behaagde, om, te rekenen
van den bloedigen veldslag van Waterloo af tot op heden, het oorlogszwaard
der Europesche volken in de schede te houden, en hen dus reeds dertig jaren
in de onwaardeerbare zegeningen van eenen algemeenen vrede te doen dee-
len (1), heeft men in bijkans alle landen en in alle mogelijke vakken zieh met
eenen ijver op de beoefening van kunsten en wetensehappen toegelegd, waar-
van vroegere eeuwen geen voorbeeld opleveren.
Van hier dan ook, dat het, bij de uitbreiding der onderscheidene weten-
schappen, mede noodig is geworden al de hulpbronnen derzelve tot in hare
diepste sobuilboeken na te gaan, en alzoo de meest verwijderde beekjes dienist-
bäar te maken aan den zieh steeds uitbreidenden hoofdstroom. Deze algemee-
ne strekking van de beoefening der wetensehappen, openbaart zieh niet het
minst. in bet gesebiedkundige vak. Vroeger weinig gekende en sebaars gebe.
(!) Wij spreken hier van geduckte volksoorlogen, hoedanige wij van den aanvang dezer
eeuw tot het jaar 1815 beleefden, waarin milliöenen den dood vonden en nog andere mil-
lioenen diep öngelukkig en ellendig werden; niet van de betrekkelijk weinig bloeds gekost
bebbende geveebten ten gevolge van de opständen in jPrankrijk, Belgie, Polen en den
burgeroorlog in Spanje, hoewel deze laatste de ontwikkeling van beschaving en daardoor
van kunsten en wetensehappen in laatstgemeld, tot dus verre zoo diep öngelukkig, land,
bijzonder tegenwerkte.
1 *