
FILIPS DE SCHOONE.
Dubbele stuiver van Maastricht.
Zie Pl. VIII, N°. 22 van T. II der Berne Belge ; en vergelijk onze bl. 219.
KAREL V.
Halve gouden reaal van Maastricht.
In teekening bij ons voorhanden.
Na het geheel afdrukken van onzen tekst verscheen de 1" Aflevering van bet
Eerste Deel der Tweede Serie van de Seme de la Numismatique Belge. De Heer
p in c h a r t geeft daarin verslag omtrent twee tot dns verre minder bekende ijzer-
snijders of graveurs der Brabandsche munt.
De eerste is h e n d r ik va n ey c k e , de oudste met name genoeiride graveur.
In 1384 werd_de bekende overeenkomst (zie boven bl. 100 volgg.) tusschen
Filips den Stouten, Graaf van Vlaanderen, en Johanna, Hertogin van Braband,
gesloten. Men zoude te Mechelen laten munten. Hoewel de Graveur der, munt
in de Rekening alleen voorkomt onder den naam van h e n d e ik de ijzersnijder
( h e n r y le tailleur), die de gemeenschapsmunten graveerde (page 73 in de noot,
uittreksel uit de rekening der Munt te Mechelen, van 3 November 1390 tot
24 Junij 1392, in de Archieven van het Koningrijk België te Brussel berus-
tende), zegt de Heer p in c h a r t , dat er naar aanleiding van het volgende geen
twijfèl is of het was h e n d r ik va n e t o k e .
Terwijl tooh de Hertogin in 1392 weder alleen munt begon te slaan, leest
men in de rekening der Munt van Vilvoorden van 25 Junij 1392 tot 22 Julij
1393, mede in bovengenoemde Archieven bewaard:
// A Henry de Eycke, tailleur des fers, pour son salaire de an et demi, ainsi
»que de le Sain Jehan xcij jusques a Noël xciij, selonc l’usaige de la court de
//Cambray, iij 1. de vielz gros, val. viij 1. vj s. vj d. fors.»
Binnen dien tijd sloeg men te Vjlvoorden,, en verder te Leuven, dubbele
grooten, grooten enhalve grooten in zilver, wegende 8, 4 en 2 engels; en te
Leuven, deniers of penningen van een engels , en gouden penningen, genaamd
gouden Torens. ■ ■
Voor a l d e z e m u n t e n m e e n t d e Heer p in c h a r t ., d a t v a n e y c k e d e S tem p e ls
g e s n e d e n heeft.
Op bl. 75 deelt gemelde Geleerde ons mede, dat p ie t e r va n d e r c a l s t e r
goudsmid was te Leuven, waar sedert de twaalfde eeuw een aanzienlijk geslacht
van dien naam woonde.
Hij schijnt als graveur of ijzersnijder aan de Munt in die stad werkzaam ge-
weest te zijn. In eene rekening van den algemeenen ontvangst van Braband,
beginnende op St. Jan Baptist 1403 en eindigende 7 Mei 1404 leest men:
ii Petere van der Calster, den ysersnider, voir proeven die hi dede, bi bevele
//van mynrevrouw rade, te weten: van gülden cronen, van gülden peteren (1),
// van ryns gülden, van dobbel mottoenen (2), van cleyn inkel mottoenen, van
// silveren peteren ende van boddrageren, hem daer om betaelt bi Janne Hasart,
//coopman van Zonien [thans Soignies genaamd], xiij cronen, ende bi den rent-
//meester (van Brabant) iij nobel vlems, valent te samen iij 1. ij s. x d.//
Het schijnt, dat sommige dezer mimten (misschien wel de rijnguldens, die
ons als Brabandsche Hertogeüjke munt nergens voorkomen) moesten dienen voor
den buitenlandschen koophandel; want het blijkt toch uit alle oude muntreke-
ningen, dat de kooplieden hun goud en zilver in de Landsmunten konden doen
stempelen. Misschien was Jan Hasart iemand, die met het Buitenland han-
del dreef.
Ongetwijfeld zal van de vermelde, thans niet meer voorkomende, muntsoorten
van Hertogin- Johanna te eeniger tijd nog wel een enkel exemplaar gevonden
worden; wie weet in welk afgelegen deel der wereld! want te regt Staat op het
Portugeescbe geld: pecunia toturn circumit orbem'.
(1) Zie deze vermeld boven bl. 98, 101, 102, 106.
(2) Vergelijk het door ons a&ngeteekende omtrent dobbel mottoenen von zeer siecht ge-
halte, boven bl. 78.