
het toegeschreven aan Lambert I Comes Lovanii, Dux Lotharingii (iae!) .994—
1015 — ! Op dat exemplaar was echter de letter II zoo flaauw aangeduid, dat
wij de hrdp van een ander uit de koUinklijke verzameling te Brussel noodig
hadden, om dezelve volledig af te beeiden.
Het exemplaar weegt 7,5 w.
Met aanmerkelijk verschil in de teekening ook afgebeeld in de Revue Numism.
Beige, T. I l l , PL IX, N”. 3.
De Hoogleeraar Serrure en de Heer Piot meenen als zeker te kunnen aannemen,
dat deze beide munten te Maastricht geslagen zouden zijn (1). De boom en
plant, zeggen zij, zijn het muntteeken van het munthuis dier stad. De plant
schijnt echter ouder te zijn. en wel van voor .1204 te dagteekenen, in welk
jaar de Hertog van Braband zijne regten op de stad Maastricht van den Duit-
schen Keizer bekwam. De Heer Piot meent dat de püntige gedaante'van den
helm (2) tot het einde der X n ” eeuw behoort, en gedurende de regering van
Hendrik I (althan's in de laatste helft daarvan) was een boom, en niet eene
plant, het muntteeken van Maastricht.
Verder meent deze geleerde dat de boom op deze munten een zinnebeeld is
van den boom, vooral lindeboom, waaronder bij.de.oude Germanen het regt
werd gesproken, en alzoo een zinnebeeld van de zelfde beteekenis als de perron,
gelijk hij meent de steen der regtspreking, op de munten van Luik (1).
Vooral had, volgens Piot, de Hertog van Braband, in zijn betwist bezit van
Maastricht te zamen met den Bisschop van Luik, aanleiding om den boom der
regtspreking als Souveredniteits-teeken op zijne te Maastricht geslagene munten
te plaatsen.
Terwijl sommigen hadden gedacht dat deze Deniers gemeenschaps-munten
der Hertogen van Braband met de Bisschoppen van Luik waren, omdat het
woord LEO, dat ze tot LEODIENSIS aanvulden, op die munten gevonden
WOrdt, zijn wij het volkomen met den Heer Piot (2) eens , dat zij enkel munten
van den Hertog van Braband kunnen zijn, en dat het woord LEO niet anders
beteekent dan de naam van het dier, boven hetwelk het geplaatst is; even als,
bij verkorting, ook het woord aquila boven eenen arend op sommige Luiksche
munten zal voorkomen.
Deze leeuw moet, volgens den Heer Piot, als die van Braband, of liever
als die van het Huis van Leuven beschouwd worden, nademaal" Hertog God-
fried III, die den titel van Hertog van Braband nog niet droeg, in zijn schild
een Ron rampant voerde.
De af beelding van het Zegel van dezen Hertog vindt men in een prächtig
Cartularium der abdij van Afflighem, in de Rijks-Archieven van Belgie te
Brussel. Op het schild, dat.de Hertog draagt, staat een lion rampant, en dus
verschillende van dien op de beide munten van Hendrik I , zoo even beschre-
ven. Maar j, zegt de Heer Piot, hebben de door Bisschop Robert de Langres te
Maastricht geslagene muntjes niet ook den Brabandschen leeuw in de zelfde
rigting geplaatst?
De derde groote Denier, meenen wij, hoe weinig er ook op den zelven te
zien i s , .dat mede aan Hendrik I toegeschreven kan worden. Hij werd ons door
den Heer Piot minzaam medegedeeld bij de teekeningen en den afdruk der God-
frieds N°. 2, 3 en 5,
Op de vz. is alleen zigtbaar een gedeelte van een hoofd met het woord DVtt
in een parelcirkel. Op de kz. ziet men de voorstelling van een kerkgebouw (?)
en een boom, mede in een parelrand gevat.
De bestemming dezer munt blijft echter zeer duister.
N°. 4 is een Denier die vöorzeker te Maastricht geslagen is , nadat Keizer
Philippus in 1204 aan Hendrik I dat gedeelte dier stad, hetwelk nog aan het
Rijk behoorde, (met uitzondering van de abdij of het kapittel van St. Servaas
dat volgens het Charter van 1087 onmiddellijk vam het Rijk afhing) had af-
gestaan.
Op de voorzijde dezer munt ziet men op een wapenschild den klimmenden
leeuw van Braband met het woord:
in een parelcirkel.
DV#