te, als die der latere Kromen hebbende moeten evenaren, zegt, ongetwijfeld
261wltTetezenlijk bestaan bebbende zilveren munten van Jan III betreff, zoo
vermeldt Heylen daaromtrent de volgende:
Zilveren Peeters (op deze zullen wij straks terugkomen.)
Grooten.
' Ook deze zullen wij later nader bescbouwen, aangezien Heylen daaromtrent
alleen het volgende zegt : .
„De penningen van deézen naem zyn te alle tyde bekend geweest, maar zoo
„gemeen hunnen naem was, zoo onzeker en veranderlyk was tarnen aüoy e
„gewigt. De weêrde deézer hebbe nergens können vast ontdekken; maer uyt
„de halve, die onder den zelven Prins gemunt zyn, is die wel af-te-meeten, ge-
„ merkt men de weêrde, zoo wel als naem, in evenredenheyd gewoon was te
„stellen: dus koóme tot de halve.//
Halve Groote.
„Ten j a e r 1836 besloot Jan den III met Willem Graeve van Henegouw en Hol-
„land (1), te doen maeken eene munt, die in .tanne wederzydsche onderhoonge
//landenzoude loop hebben de 3 voor 1 Groote: .deéze halve Grooten hielen m
„alloy 9 deniers fyn zilver, en weégde 1 engelsche 9 greyn ruym //
„Bewys hiervan geéft de ordinantie alsdan gemaekt, luydende deswegens
„dus- Que monnoye doibt estre blanc de mer d’argent de dix solz et 4 deniers
„(dat is 124 in ’t mark) de compte à marc de Troyes et à 9 deniers d argent
„le Roy, [d. i. T||5 ] et courroit cil blanc denier par tous nos pais lesdeux
„peur m gros. By Mieris T. 2 , blz. 575// (2).
(1) D i Willem IV, die van 1334-1345 regeerde. De overeenkomst is van 9 Ja-
" S di. « ™ ™ » . * - m m
dosvene niet nitgegevene stnlken.
Welke dezé munten geweest zijn, is ons
made komt, onder de munten van Willem IV, met een stuk voor, dat aandmdt
eene gemeenschaps-munt geweest te zijn. Oak in, mglnak is ons eene dusdanige
munt nimmer voorgekomen.
Misschien is d e gemeenschaps-munt alleen met den Stempel van Wihem, als
de magtigste der beide Vorsten, geslagen, en dan zoude Hertog Jan tooh ook
eenen Waradijn in de muntplaats hebben kunnen aanstellen, om voor zqne belangen
(zijn’aandeel .in de sleischat of droit de seigneuriage en het, ngtige aüooi
volgens de overeenkomst) te waken. Men vergelqke de munten bi] Alkemade
PI XXIII, N°. 6 en 7 v die vrij voor halve Grooten houden.
Wij zullen later zien, welke munten in Braband geslagen zijn onder de regering
van Jan III.
Heylen laat verder volgen (bl. 22) : , ,
„Ten jaere 1339 wierd’er om meer gemak des koophandels in verband
„tusschen Vlaenderen en Brabant besloöten van eene gemeene munt te maeken,
„voor deéze twee voors. landen. De penningen in Vlaenderen wierden geweer-
„dëerd door de Brabanders en die in Brabant door de Vlaemingem Men munte
„die te Gend ende tot Loven, onder deéze omschriften op de Vlaemsche: ' Joann
s BüxBrab. Gandamm. Ende op de Brabantsche : ludomc. Comes Mandnae.
»Imanium (Butkens, Troph. T. I , bim 428. Des Boches, Bpit. T. 2, blz. 205.)
„Den naem en weêrde d e é z e r hebbe niet beschreéven gevonden; maer van dee-
¡ 1 nog eenige overgebleéven zynde, en zelfs (zoo ik meene) onder de oogen
„der doorl H H. Academistën berustende, is de weerde hun beter bekend,
„ als ik hier de zelve kan by schrift uytdrukken. Ondertusschen ik ben van
„gevoelen dat deéze den gemeenen naem van Groote zullen gevoerd hebben.//
De bevestiging omtrent eene gemeenschaps-munt van Viaanderen en Braband',
in de eerste helft der 14” eeuw , vinden wij in de door ons op Pl. XXXIV
onder N” 6 afgebeelde , later uitvoerig te besohrijvon, groot met den leew:
Vz. Een' staande leeuw, boven welken een klein dubbel arendjc, enz., enz,,
verder door de onder N°. 28 te vermelden munt van Gend en Halen, die tot
den tijd van Jan III schijnt te behooren en door ons althans daartoe gebragt
wordt.
10*