
h (1409), onse lande, lieden en ondersaeten in menigerhande manieren seer schaff
delyck en hinderlyck heeft geweest. . . . aengesien dat onse penningen beyde
// van goude en silvere. . . . syn weerde in Vlaenderen en andere landen niet en
» gelt of gelden en mag, soe .doen wy weten een iegelyck dat wy. . . . geordi-
// neert hebben . . . . dat onse munte gesloten sal wesen en blyven totten 20
ffXber 1417.»
Vergelijk ook Van Mieris.
Doch eer die tijd daar was, had Hertog Anthony met geene aardsche zaken
meer te maken. Ware hij in het leven gebleven, misschien zonde hij na 20
December 1417 stukken van beter gehalté dan zijne vroegere (waarvan de dus-
genaamde zilveren stukken veel naar koperen gelijken) hebben doen vervaardigen;
het beste middel voor eenén Vorst om zijne munt ingang bij zijne naburen te
doen vinden. Daaraan hadden twee eeuwen later de Hollandsche munten, met
ñame de dukaten, het te danken, dat zij over de geheele beschaafde wereld zoo
gezöcht werden.
Uit eene afkondiging, te Leuven gedaan, n des sondaegs 19 in febrmrio, in
h ’t jaer ons Heeren 1412,» médegedeeld in Deel V, bl. 405, 6, der Seme
Belge, blijkt dat, ten gevolge van het siechte gehalte der Munt van onzen Hertog,
zij te Maastricht nagemaakt werd, waardoor de vervaardiger zeer bevöor-
deeld, maar de goede Gemeente niet weinig benadeeld werd. Men leest daar :
//Item, want comen es ter kennissen van der stad dat men, sint der maent
»van oighst lest voirleden [d. i. 1411], doen de munt van Lovene gesloten
// waert, [iets, dat ons van elders nog niet bekend was] geslagen heeft ende nog
// dagelycks slaet, in der stad van Tricht, eenen penninck van silver ende van
/»goude, die den gelde, dat onsen genedigen heer van Brabant te Lovene ende
» te Vilvorden hadde doen slaen, alsoe gelyk es dat den simplen ende de siechte
//lieden niet en connen onderkennen, ende de voorschreve penninck fe Tricht
// geslagen, die te mael hoge gaet boven syn weerde, alsoe verre ende alsoe seer
//innegebroken es ende vermenighvuldigt, datter ’t lant te mael verderffelyc medff
»werden soude, op dat die in tide met verschuwt noch remedie daer tegen ge«’
//keert en worde, enz.» — Doch-men leze verder het geheele stuk t. a. p.
JAN IV.
(1417—1427.)
Jan, zoon van Anthony en van Johanna, dochter van Walerant, Graaf van
St. Pol, geboren in 1402 , verloor zijnen váder reeds op zijn dertiende jaar. De
Staten van Braband, te Vilvoorden vergaderd, riepen hem den 4 November
1415 tòt Souverein des Lands uit. Het regentschap en de voogdij van den jon-
gen Vorst werden aan elf leden der Staten toevertrouwd. Zijne inhuldiging had
volgens het bepaalde der Blijde Inkomsten in het volgende jaar plaats.
Nog slechts zestien jaren oud, huwde hij te ’s Gravenhage, op den 10 April
1418, Jacoba, weduwe van Jan, Dauphin van Frankrijk, en dochter van Willem
VI van Beijeren, Graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland en Heer
van Friesland, en van Margaretha van Bourgondië.
De eerzuchtige Bisschop Jan van Beijeren, oom van vaderszijde van Jacoba;
wist de verleening van dispensatie voor dit huwelijk te Rome tegen te houden.
Naauwelijks waren er twee jaren verloopen, of de jonge Hertog van Braband
werd, naar men zegt om zijne magtejoosheid (1), door zijne Gemalin verlaten,
die in Maart 1421, zieh te Londen ophoudende, huwde met Humphrey, Hertog
van Glocester, broeder van Koning Hendrik V van Fngelanrl
Na onophoudelijke oorlogen , wegens het bezit der Graafschappen van Henegouwen
, Holland, enz., zegepraalde Hertog Jan, op den 13 Januarij 1425, over
de partij zijner voormalige Gemalin, in den slag bij Brouwershaven, terwijlter
zelfder tijd uit Rome het huwehjk van Jacoba “met Glocester als overspelig ver-
klaard werd.
Volgens het tractaat van Douay, weinige maanden te vorengesloten, bleef Hertog
Jan m het bezit van deze schoone gewesten, Maar daar hij niet bekwaam was om
(1) Ve rächter, Documenti, bl, 115, verdient hierover nagezien te worden.
17