
Vlaamschen Graaf, Diederik van den Elzas, die van 1128—1168 regeerde. Wij
lezen echter: »J« DEODERICVS. Zoodanige naam komt ook voor op eene munt
van Lotharingen in de Rexrue Numism. Franç. van het jaar 1848, Pl. XIV, N”. 1.
Het is inderdaad te bejammeren dat de kleine munt, met het opschrift :
GODEFRIDVS
die Alkemade in zijne Munten der Graven van Holland, bl. 20, vermeldt ge-
zien te hebben, niet door hem is afgebeeld geworden, hoewel toch ook, wij moeten
het bekennen, op de naauwkeurigheid der door hem ‘geleverde afbeeldingen niet
veel te roemen valt. De munten van Godfrieden door Dr. Köhne in zijne Blätter,
I I , Pl. VIII medegedeeld, komen ons voor, niet tot Braband te behooren.
H E N D R IK I .
(1190—1235).
Verder volgen de munten, welke door meergemelden Heer Piot aan Hertog
Hendrik I (1190—1235) worden toegekend (1). Dezelve naauwkeurig met
de Deniers, die aan de Godfrieden toegeschreven worden, vergeleken hebbende,
nemen wij ’s mans meening aan, daar deze munten inderdaad tot een later tijd-
vak schijnen te behooren.
Het zijn drie groote Deniers, waarvan de N". 1 op de vz. de afbeelding van
e e n e n krijgsman en face bevat, met een helm op het hoofd en in een malien-
kolder, hebbende een zwaard in de regter- en een schild in de linkerhand;
(1) Het was deze Hertog, die, volgens sommigen, de stad ’s Hertogenbosch gesticht
heeffc. Anderen hoüden zijnen vader, Godfried IH , voor den stichter, en wel omstreeks
het iaar 1184, volgens het tijdvers:
GodefrldVs dVX e sILVa feCIT oppIdVM.
op den heim bevindt zieh eene lelie; ter zijde van het zwaard zijn twee parels (?)
en tusschen het hoofd en het schild leest men het woord: DV4Í.
Op de kz. ziet men een leeuw, ter regterzijde voor een boom of eene plant
geplaatst, met het opschrift : LEO.
Afgebeeld bij Den Duyts (ed. 1847) PI. 1 , N“. 1; Revue Beige, Nvmdm.
T. I l l , PI. IX, N°, 2.
De tweede munt, door ons naar een in het Koninklijk Kabinet te ’s Hage
voorhanden exemplaar afgeteekend, heeft op de vz. een krijgsman (den Hertog)
naar de linkerzijde ter halver lijve .afgebeeld, bedekt met een malienkol-
der en een vaandel in de hand houdende. Boven den Hertog, tusschen vaan-
del en helm, ziet men de letter L , de eerste van het woord Lotharingia. Achter
hem bevindt zieh het woord: DV4Í. Op de kz. ziet men ongeveer de
zelfde voorstelling als op de vorige munt, doch thans geen boom achter den
leeuw, maar eene plant onder denzelven. Het opschrift LEO Staat nu tusschen
den kop en den staart des leeuws.
Merkwaardig zijn deze overblijfsels uit de grijze Nederlandsche oudheid,
naauwelijks door eenig gebouw of charter, of wat het ook zij, in ouderdom
geévenaard, door slechts enkele in Nederland overtroffen!
De Heer Piot vindt in deze munt groote overeenkomst met die van Matthias
I , Hertog van Lotharingen (1139-—1176, de Saulcy, PI. I , N". 7 en 8). Wij
zien zulks niet, maar vinden grootere overeenkomst tusschen deze laatste munten
. en die der Köningen van Jeruzalem uit de zelfde eeuw.
Doch meer kunnen wij ons vereenigen met de overige bewijsredenen, welke
de Heer Piot bijbrengt om deze munten aan Hendrik I toe te schrijven, na-
melijk: hare grootte, het weglateñ van den naam des Hertogen, de helm met
eene lelie versierd, even als die van Boudewijn IX, Graaf van Viaanderen
(1194—1206), de stand van het borstbeeld, zoo als die door de Bisschoppen
vanLuik, tijdgenooten van Hendrik I , was aangenomen; de leeuw van de kz.
die door Robert deLangres, Bisschop van Luik (1240—1246), werd nagevolgd
of althans mede is gebezigd;
Zekerheid is echter hieromtrent niet gemaklqelijk te bekomen. Door den be-
zitter, uit wiens verzameling dit muntstuk in onze konmklijke overging, was