
waaraan zieh later aansloten de verslagen in de Reme de la Numismatique
Belge, sedert 1842, en verder Prof. Sexrure’s, Notice mr le cabinet monétaire
du Prince de Ligne, Gand 1847. De zeer venneerderde derde'druk der Notice
van den Pleer Den Duyts (Gand 1847) bevat een aanzienlijk aantal, juist niet
fraaije, doch echter zeer voldoende, afbeeldingen. De Heer Piot heeft in de
rOVlre dnisternis, die omtrent den oorsprong dezer muntjes heerschte, bij den
aanvang van 1848, door middel van vergelijking hunner type met de oudste
stedelijke zegels, een groot.licht verspreid, waarover wij zoo straks nader zullen
handelen. Nog een enkel woord vooraf over de oudste sporen van geld-
munten in Braband, door ons hier en daar ontdekt.
Misschien, ja waarschijnlijk, hebben de herhaalde invallen der woeste Noormannen
in de vruchtbare velden van Braband, dit land van alle numerair bij-
kans ontbloot tot op den tijd dat die invallen ophielden; van daar misschien
dat er geene vroegere munten dan uit de 11“ eeuw schijnen overgebleven te
zijn (1). '
In de 11“ eeuw moet er reeds munt te Vught in het tegenwoordig Noord-
Braband geslagen zijn; althana de Utrechtsche Bisschop Ansfried schonk den
18 November 1006 aan een klooster bij Amersfoort gelegen, de helft van den
toi en de munt te Fughte, hetwelk met genoegzame zekerheid het gemelde dorp
is. Deze gift werd in 1050 door Bisschop Bemulphus of Bernoldus aan het
zelfde klooster bevestigd, met bijvoeging van eenige andere zaken. Ons is nimmer
munt van Fughte voorgekomen.
In 1071 wordt er in een Charter van Solidi Brucsellensis monetae gespro-
ken (2). — Van munten te Antwerpen geslagen, vindt men daama in 1124
gewag gemaakt (3). Omstreeks dezen tijd moet er ook eene munt te Nivelles ge-
(1) De raadselachtige munten met ie opschriften MAM en MOM in de Reme Beige ,
Tome V afgebeeld, können nit de X“ eeuw zijn. Merkwaardig is de overeenkomst tus-
sehen N". 2 dezer munten en eene bij den Baron hichiels van v e b u o t aanwezige
(2) Zie ghesquiebe, Mémoire mr trois points, enz. bl. 102. Emdelijk zijn deze Munten
in Mei 1849 door-een gfelukkig toeval ontdekt, en twee verschillende exemplaren der-
zelve door den Heer A. 3. évebaebts, te Leuven, welwillend aan ons overgedaan.
(3) Vebachteb, Doeumens en ghesqtjiííee, Memoire, page 105.
weest zijn, waarop wij in eene andere AfdeelingVan onzen arbeid hopën terug te körnen;
— in 1156 vindt men dat te Leuven solidi (?) en denarii geslagen zijn (1).
Doch keeren wij tot de werken en werkjés van Lelewel, Verächter, Den
Duyts, Serrure, en de schrijvers in de Revue de la Numismatique Belge terug,
onder welke laatste de Heer C. Piot eene belangrijke plaats bekleedt. Deze
toch heeft ons, nadat reeds de Hoogleeraar Serrure daaromtrent gissingen in
het midden had gebragt, den draad van Ariadne in den duisteren doolhof in
handen gegeven ; wij twijfelen niet of latere « nasporingen zullen nog tot verdere
ontdekkingen leiden. Die draad van Ariadne bestaat daarin, dat, in het eer-
ste1 nummer der Revue van 1848, de Heer Piot, door vergelijking van de
type van onderscheidene monnayes muettes met een aantal der oudste stedelij-
ke zegels van Braband, enz., ons aanwees tot welke steden deze munljes konden
gebragt worden, die allen tot het laatste gedeelte der 12’ of 13’ eeuw behooren (2).
Wij geven op Pl. I. N“. 1—7, volgens aanwijzing van gemelden Heer Piot,
de oudste muntjes van Antwerpen. N“. 1 herkent Piot alleen volgens het stads-
zegel, zie Revue, T. IV. pl. I. N“. 4 , een brug met twee torens nevens de-
zelve ; N“. 2, 3 , 4 en 7 worden duidelijker door de initialen van het woord
Antwerpen : 2ïN en ; N“. 5 en 6 hebben de zelfde type, doch 5 met B2ÎWI
en 6 met B2ÏSW tusschen de beenen van het dus genaamde Brabandsche kruis.
Zie ook de N°. 5 en 6 'op de plaat bij Piot; de andere zijn door ons van elders
ontleend. Piot meent dat ze onder de regeringen van Hendrik II of III
geslagen zijn.
Over dit woord BATI en BAST moeten wij eenigzins uitvoerig zijn, terwijl
het zeer moeijelijk is te bepalen, onder welken Hertog de muntjes, die dit op-
schrift dragen, zijn geslagen.
(1) Vergelijk habaeus, bij vebachteb, Doeumens, p. 13; en ghesquière, page 109
en volg.
(2) "Wij moeten echter billijk zijn en erkennen dat de Heer vebachteb in de noot op
bladz. 15 zijner Doeumens reeds aanléiding heeft gegeven om de Deniers of zilveren Penningen
welke wij op het oog hebben, bijzonder die van Antwerpen, uit het stadszegel op
te helderen.