
den waarschijnlijken tijd aangeven, waarin de Hertogen van Braband begonnen
a jn mnnt te slaan. Indien zij van dit regt alleen als Hertogen van Braband ge-
bruik bebben gemaakt, is bet zeker dat hunne oudste munt niet booger kan
klimmen dan bet tijdvak, waarin zij zicb van dezen titel meester maakten; docb
hebben zij dit regt reeds als Hertogen van Lotharingen uitgeoefend, zoo is bet
waarschijnlijk dat zij geld geslagen bebben voor dat zij den titel van Hertogen van
Braband droegen.
De Hertogen van Lotharingen nu zijn op de volgende wijze Hertogen van
Braband geworden.
Nadat Lotharingen, (Lotbarii regnum, bet rijk van Lotharius,) opgehouden
had een Eoningrijk te zijn, werd: het een wingewest van bet Duitsche Bijk en
d o o r Hertogen geregeerd, die erimede beleend werden, wier werkzaambeden en
magt veei bad yan die der tegenwoordige Gouverneurs onzer proviricien.De
groote uitgestrektbeid van dit gewest noopte den Keizer,weldra om betzelve in
Qpper- en Neder-Lotharingen (Lorraine en Lothier): te _ verdeelen; ieder dezer
deelen had zijnen afzonderbjken Hertog of Bestuurder.
Neder-Lotharingen, wäarvan hier, wat betreft de Brabandsche munten, alleen
sprake is;, werd dus door Hertogen a l s leenmannen bestuurd.ototiop den tijd
dat Hendrik , Graaf van Limburg en Hertog van Lotharingen, tegen zijnen Soul,
verein, Keizer Hendrik V, (1106—1125) opstond, en van zijn Hertogdom ont,
zet werd. Deze gaf Lotharingen aan Godfried met den Baard, Graaf van Leuven,
(*5< 1140) voor zieh en zijne nakomelingen, en maakte alzoo bet Hertog-
döm Lotharingen erfelijk in het huis van Leuven. . u.■-_-■■■ ri abnnl
Toen Godfried de zijde van Koenraad tegen Keizer Lotharius H had geko-
zen, werd Waleram, Graaf van Limburg en zoon van den m ongenade geval-
len voormaligen Hertog Hendrik , met Neder-Lotbaringen beleend. Als Godfried
zieh later met zijnen Souverein verzoend had, verkreeg hij regtens zijne eeramb-
ten terug, in welke hij zieh met de daad, ten spijt van den Keizer en des
Graven van Limburg, gehandhaafd had. Men kan den juisten tijd, waarin deze
verzoening plaats had, niet opgeven (1), maamze moet reeds in 1'134
(1) Piot tei aangehaalde plaatse, bladz. 226.
gesebied zijn, nademaal Godfried Lotharius als zijnen wettigen Souverein erken-
de in zijnen open brief ten gunste van Parwin, Abt van bet Heilige Graf te
Kamerijk (1).
Door De Vadder wordt Godfried met den Baard als de eerste Hertog van Braband
beschouwd, docb uit bet grafschrift van Hendrik den eersten, in de kerk
van St. Pieter te Leuven, toont Piot aan, dat deze laatste bet eerst als Hertog
van Braband voorkomt.
De Charters bewijzen alleen dat Godfried de eerste erfelijke Hertog van Lotharingen,
en dat deszelfs achter-kleinzoon Hendrik I , de eerste Hertog van
Braband is geweest (3).
De voorouders van Hendrik gebruikten zeer dikwerf, om hunne hoedanigheid
van Hertog van Lotharingen uit te drukken, in den aanhef hunner Charters,
geenen anderen titel dan dien van Dttm, zonder er bij te voegen Lotharingiae.
De Heer Piot vermeldt hiervan onderscheidene voorbeelden te kunnen bijbrengen.
Zeggende dat Hendrik de vierde Hertog was, heeft de steiler van bet opschrift
in de kerk van Leuven niet kunnen spreken van bet Hertogdom Braband, maar
van het Hertogdom Lotharingen, waarvan Hendrik inderdaad de vierde 'erfelijke
Hertog was, dewijl zijn overgrootvader, Godfried met den Baard, gelijk wij zoo
even zagen , de eerste erfelijke Hertog in het Hertogdom Lotharingen was.
Noch Godfried met den Baard, noch Godfried I I , noch Godfried I II, hebben',
volgens Piot, gebruik van den titel van Hertog van Braband gemaakt. Dit
deed Hendrik I het eerst", en dien ten gevolge moet deze als' de eerste Hertog
van Braband beschouwd worden.
Volgens De Vadder, zbude Godfried n i voor het eerst als Hertog der Braban-
ders betiteld zijn geworden in eenen brief van Koenraad, Aartsbisschop van Mentz,
van 1190. (Zoo wordt ook Graaf Dirk V in een stuk van 1083 genoemd Graaf
der Hollanders en niet van Holland.) De Keurvorst beveelt in dezen brief aan zijne
dienstmannen om voort te gaan met aan Hendrik, Hertog van Braband, na den
dood van zijnen vader Godfried, Hertog der Brabanders, uit te betalen de rente
(1) De vadheb , Origine des Ducs de Brabant, p. 820, aangehaald bij piot-, t. a. p.
(2) Piot, ter aangehaalde plaatse, bl; 228. .