
129 Willem I (1815-1840), i gulden 1819 geslagen te Utrecht (10,78 g; 30 mm)
de Franse Revolutie gecreëerde décimale stelsel.
Naast de zilveren guldens werden, zoals 00k onder koning Lodewijk
130 Willem I (1815-1840), 10 gulden 1839 (16,73 gl 22,65 mm)
gedaan was en zoals in Frankrijk gebruikelijk was, gouden munten
voor binnenlands gebruik van 10 en 5 gulden ingevoerd; zij kregen
hetzelfde type als de grote zilverstukken, alleen was de kop van de
koning andersom gewend (zie afb. 130). Maar met de oude onderverde-
lingvan de gulden in 20 stuivers van 8 duiten werd gebroken. In de
131 Willem I (1815-1840), 2 5 centi8i8geslagente Utrecht (4,25 g; 21 mm) en 1 cent 1821 geslagen
te Brussel (4,2 g; 22 mm)
plaats daarvan kwam een indeling in 100 centen. Geslagen werden zilveren
munten van 25,10 en 5 cent en koperen van 1 en ^2 cent, waar-
van het kwartje en de beide koperstukken dus geheel nieuwe eenhe-
den waren (zie afb. 131). Naast deze voor inlands gebruik bestemde
reeks, werd de mogelijkheid opengelaten gouden dukaten voor de
handel te slaan, die echter geen vaste koers noch het karakter van wet-
tig betaalmiddel hadden. Hiervoor werd de oude beeldenaar gehand-
haafd, slechts een lichte wijziging van het opschrift der keerzijde
bracht de nieuwe staatsinrichting tot uitdrukking. Merkwaardig is
dat de officiële naslag van Nederlandse dukaten in de Russische munt
te Sint-Petersburg, al in de 18e eeuw begonnen, nu zeer grote afmetin-
gen aannam. Voor vele j aartallen overtreft het aantal Russische imita-
ties dat van de Nederlandse originele ver. Pas in 1849 werd deze prak-
tijkgestaakt.
In afwachting van de aanmaak van een voldoende voorraad van de
nieuwe munten werden voorlopig de oude geldstukken gangbaar ver-
klaard. De oude munten van de Republiek behielden de bestaande
koersen, waarbij thans de afwijkende waarde van de Zeeuwse rijks-
daalder officieel werd aanvaard; voor de oude munten van de
Oostenrijlcse Nederlanden en van Luikwerd een tarief in Nederlands
geld vastgesteld; het vooral in het zuiden overheersende Franse geld
werd gangbaar verklaard tegen de koers van 1 franc = 47^4 cent.
Een nieuw element in het geldwezen betekende 00k de oprichting,
132 Nederlandsche Bank, biljet van 10 0 0 gulden, 5 april 1814 (verklelnd)
reeds in 1814, van de Nederlandsche Bank te Amsterdam, die tegelijk
een octrooi voor de uitgifte van bankbiljetten kreeg (zie afb. 132).
Terwijl bankbiljetten in Engeland en Zweden al meer dan een eeuw in
zwang waren en papiergeld in verschillende vormen allang een aan-
zienlijke rol speelde in Oostenrijk, Italie en Amerika, was deze geld-
vorm hier te lande nog niet gebruikt. De Amsterdamse Wisselbank
heeft wel een belangrijke rol in het geldwezen van de Republiek