
83 West-Friesland, rijksdaalderi587 (29,04g ;40 mm)
hoge mate samenwerkten. De provinciale munt van Overijssel, die er
sedert 1582 gevestigd was, weigerde het Leicester-plakkaat te aan-
vaarden en zette de aanmaakvan allerlei imitaties, nöbels, rozennöbels,
Spaanse en Hongaarse dukaten, onverdroten voort (zie afb. 84).
84 Overijssel, imitatie van Hongaarse dukaat (3,50 g; 21 mm)
Daarnaast was de munt van de Drie Steden van Overijssel wegens het
oorlogsgevaar in 1583 van Deventer naar Kämpen verplaatst.
Het behoeft dan 00k geen verwondering te wekken, dat de munt-
meesters van de provinciale munten, in de eerste plaats bedacht op
een winstgevende bedrijfsvoering, trachtten van hun regeringen toe-
stemming te krijgen van de Leicestermunten over te gaan op de meer
lonende internationale goudstukken en lichtere rijksdaalders, waar-
mee hun collega’s in Kämpen en Hoorn zulke goede zaken deden. De
Staten-Generaal deden nog een poging de eenheid te bewaren door in
alle provincien bij resolutie van 18 februari 1589 de vervaardiging van
de nog steeds zeer populaire Hollandse leeuwendaalders van 1576 toe
te staan, nu zonder verhoogde koers, maar 00k dit bracht geen soelaas
In dejaren 1589/1591 werden door alle provincien behalve Holland
uiteenlopende eigen soorten geslagen. Bijzonder gewild waren
Hongaarse dukaten (met de staande koning op de vz. en - ondanks het
heersende calvinisme - de tronende Maria op de kz.) en Spaanse dukaten
(met de borstbeelden van de Spaanse koningen Ferdinand en
Isabella); naast rijksdaalders van de vóór 1586 gebruikelijke iets lichtere
typen: Friesland keerde terug tot zijn Saksisch borstbeeld, Gelderland
en Overijssel tot het type met Bourgondisch kruis. Ten slotte her-
nam 00k Holland zijn vrijheid en sloeg opnieuw de rijksdaalder van
1583, nog steeds met een borstbeeld dat de trekken van de inmiddels
overleden prins van Oranje vertoonde. De meeste andere provinciën
namen in de volgende jaren dit type over, zodat de Hollandse of
gehelmde rijksdaalder gedurende enkele jaren onofficieel haast een
algemene munt van de Republiekwerd.
In dezelfde jaren onderging het aantal munthuizen weer een uit-
breiding. Zeer voorbijgaand was de werkzaamheid van een munt in
het soevereine graafschap Culemborg, waar de graaf de heroprichting
van de uit Gorinchem verdreven Ommelandse munt toestond.
Blijvend daarentegen was de uitbreiding in Overijssel. Nadat Deventer
in 1587 door de Spanjaarden was heroverd, kwam spoedig aan de
samenwerking van de Drie Steden een einde. Deventer heropende een
eigen munt, die zolang de stad Spaans was van weinig betekenis was,
maar na de herovering door prins Maurits in 1591 een rol ging speien.
De beide andere steden richtten in 1590 en 1591 ieder een eigen munt
op, zieh beroepend op hun vroegere afzonderlijke rechten. In beide
ateliers werd de politiek van de Overijsselse munt voortgezet met
omvangrijke aanmuntingen van dukaten en rijksdaalders. Vooral
Kämpen, waar de nieuwe stedelijke munt en de bestaande provinciale
munt in handen van dezelfde muntmeester kwamen, die zieh al naar
het hem uitkwam op provinciale of stedelijke instructies kon beroe-
pen, werd een bloeiend bedrijf, waarover veel geklaagd werd (zie afb.
85). Het kwam zelfs tot een verbod van alle Overijsselse dukaten door
de Staten-Generaal. Zo was omstreeks 1592 de chaotische toestand van
1585 weer ongeveer teruggekeerd. Van nalevingvan de regeling van
1586 was niet veel meer te bemerken, terwijl de stedelijke en provinciale
muntmeesters elkaar beconcurreerden met de uitgave van een
groot aantal soorten van uiteenlopend uiterlijk en muntvoet. Ook