
den muntstukken. Ook deze modernisering is uitgegaan van Italië,
dat in de période van de Kruistochten zijn handel krachtig zag
opbloeien en daarmee tevens toegang verkreeg tot de omvangrijke
goudvoorraden van het Midden-Oosten, waar goud zowel in het
Byzantijnse Rijk als in de Arabische wereld steeds als muntmateriaal
in gebruik gebleven was. Het herstel van een intens verkeer met deze
gebieden, leidde ertoe dat ook in Italië zelf de goudaanmunting weer
hervat werd. Het eerst gebeurde dit in het koninkrijk Napels onder keizer
Frederik n in 123 1, daarna in de handelssteden Florence (1252),
26 Florence, fiorino d'oro o f gouden gulden geslagen tussen 1252 en 1303 (3,54 g; 22 mm)
Genua en Venetië (1284). Vooral het Florentijnse goudstuk (zie afb. 26)
van 3,5 g, dat een waarde van 1 pond of 240 Florentijnse zilveren penningen
vertegenwoordigde, heeft zeer spoedig een bij zonder grote
verbreiding gekregen, eerst in het Middellandse-Zeegebied, vervol-
gens ook in de landen van West-Europa. Het droeg als voorstelling aan
de éne zijde de stadspatroon Johannes de Doper, aan de andere zijde
het sprekende wapen van Florence, de leliebloem (flore), waarnaar de
munt algemeenflorenus (florin) genoemd werd; in het Duitse en
Nederlandse taalgebied werd hij, als hét goudstuk par excellence,
aangeduid als gulden (= gouden). In de tweede helft van de 13e eeuw
drongen de Florentijnse guldens in Frankrijk binnen, dat ook reeds
enkele goudstukken van eigen type sloeg, en in het begin van de 14e
eeuw worden zij in de Nederlanden gesignaleerd.
Inderdaad zijn de oudste in Vlaanderen en Brabant geslagen goudstukken
nauwkeurige navolgingen van deze gulden met Sint-Jan en de
lelie. Maar de eigenlijke invoering van goud als een belangrijk onder-
deel van de muntcirculatie is niet hiervan uitgegaan, maar van het
Franse goud. Sedert koning Philips de Schone kende ook Frankrijk bijzonder
omvangrijke goudaanmuntingen, naast die van kleine en
grote, zilveren munten. De gouden massen (naar de scepter die de fronende
koning draagt) van Philips iv en paviljoenen van Philips vi von-
den in grote aan tallen hun weg naar het noorden, zowel in han-
delstransacties als door de veelvuldig voorkomende politieke subsidies
aan de Nederlandse vorsten. Bij zonder belangrijk waren deze laatste
in dejaren onmiddellijk voorafgaand aan het uitbreken van de
Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Het gouden schïld
van Philips vi met de tronende vorst op de voorzijde, dat in 1337 werd
27 Frankrijk, Philips VI (1328-1350), gouden schild (4,46 g; 29 mm)
ingevoerd (zie afb. 27), is dan ook meer dan enige andere gouden munt
in de Nederlanden verbreid en is onder de naam koningschild bijna een
eeuw het meest bekende goudstuk gebleven.
De omloop van de Franse Schilden werd weer onmiddellijk gevolgd
door aanmuntingen door de Nederlandse vorsten zelf. Vlaanderen,
Brabant, Holland gaven eigen Schilden uit, die zowel in gewicht en
gehalte als in uiterlijk (afgezien van naam en titels) nauwkeurig met
de voorbeelden overeenkomen; hetzelfde type werd ook te Antwerpen
op naam van de met Engeland verbonden keizer Lodewijk iv geslagen:
de keizerschilden even populair als de koningschilden. De Franse gouden
munt, in de vorm van originelen en van Nederlandse op het eerste
gezicht nauwelijks ervan te onderscheiden naslagen, was hiermee
toonaangevend geworden. Wanneer in de volgende decennia de
Franse koning het type van zijn munten wijzigde, werd deze ver-
andering gewoonlijk door de Nederlandse vorsten onmiddellijk
gevolgd. Zo volgden op de Schilden de mottoenen o f lammen (1355). die
het Lam Gods als beeldenaar droegen, de franken met de aan de ruiter-
zegels ontleende koning in volle wapenrusting, en de royalen (1365)
met de onder een baldalcijn staande vorst.