
Nederlanden was hiermee de vóór de Opstand heersende munteen-
heid hersteld: Philipsdaalders en bijbehorende soorten werden weer
overal geslagen, zij het dat de koersen op een hoger niveau lagen dan
voor de oorlog en dat de kleinste eenheden thans van koper werden
vervaardigd. De munten uit de tijd van de rebellie en die van nog in
het verzet volhardende gewesten werden in de heroverde provincies
verboden, al kon het gebruik ervan niet geheel verhinderd worden.
Het herstel van de orde in muntzaken in het zuiden werd gecodifi-
ceerd in plakkaten van 4 Oktober 1585.
79 Holland, r ijk s d a a ld e r^ (28,65 g ;4 2 mm). Wegens het op Willem van Oranje gelijlcende
portret ook wel Prinsendaalder genoemd
In dezelfde tijd werd ook in het noorden aan de desintegratie een halt
toegeroepen. Reeds in 1583 was er reactie gëkomen tegen de door
Gelderland en anderen voortgezette oorlogsemissies. Holland, terug-
gekomen van zijn eerste experiment met de leeuwendaalders, bleef
vasthouden aan de politiek van stabiel geld. Na een stilstand van 3 jaar
werden volgens Statenbesluit van 20 mei 1583 weer provinciale munten
geslagen, waarbij onder uitdrukkelijke verwijzing naar de belangen
van de overzeese handel, speciaal op de Oostzee, van overtarife-
ringwerd afgezien. Om hetvertrouwen in de nieuwe munten te vesti-
gen, werden in het Duitse Rijk gebruikelijke soorten gekozen: de gouden
dukaat en de zilveren rijksdaalder (zie afb. 79). De muntvoet werd
ongewijzigd daarvan overgenomen en voor de beeldenaars werd
nauwe aansluiting bij de in het Rijk populaire typen gezöcht. Op de
gouden dukaat kwam een staande ridder in navolging van de Sint-
Wenceslas op de bekende dukaten van Bohemen, op de zilveren rijksdaalders
een geharnast borstbeeld dat ontleend werd aan de even
bekende daalders van de lceurvorsten van Saksen. Merkwaardigerwijze
werden hieraan de gelaatstrekken gegeven van de vereerde leider van
de Opstand, prins Willem van Oranje, hoewel diens naam niet genoemd
werd: hij was immers geen soeverein en kon niet als muntheer afge-
beeld worden.
Het Hollandse voorbeeld vond vrijwel onmiddellijk elders navolging,
omdat duidelijk was dat de afzetmogelijkheden voor deze internationaal
gangbare soorten in het buitenland aanzienlijlc beter waren dan
voor de inflatiemunten van de laatste jaren. Hier kondigt zieh reeds de
latere positie van de Nederlandse munthuizen aan als intermediair in
de Europese zilverbeweging: uiteindelijlc uit Spaans-Amerika afkomstig
zilver wordt in de Republiek verwerkt tot in oostelijker gelegen gebie-
den gangbare muntsoorten. Friesland begon nog in hetzelfde jaar de
80 Friesland, rijksdaalder 1592 (28,43 g; 42 mm)
vervaardiging van rijksdaalders, waarop eveneens een borstbeeld
voorkomt, dat geen staatsrechtelijke betekenis heeft, maar zijn oor-
sprong eveneens in een Salcsisch voorbeeld vindt (zie afb. 80).
Zeeland, Gelderland en Overij ssel daarentegen kozen voor hun rijksdaalders
het type van de enige inheemse rijksdaalder, de
Bourgondische van 1567: ondanks de gewijzigde politieke situatie
werd om de gangbaarheid van de munt te verzekeren, het wapen en
het devies van de gehate Philips 11 gehandhaafd, in Overij ssel - dat
immers de afzetting niet erkend had - zelfs zijn naam en titels.