
den vreemd zilvergeld, in de eerste plaats Duitse daalders, waarvan
aan de monétaire deskundigen honderden soorten bekend waren, en
Spaans zilver, maar ook Italiaanse en Franse testons en kleiner geld uit
diverse landen. Bij het goud was geen sprake meer van beperking tot
de naburige landen. Terwijl de Duitse guldens in betekenis achteruitgingen
en het Franse en Engelse goud zieh handhaafde, kwamen daar-
naast thans grote massa’s Spaanse dubloenen enpistoletten, Portugese
crusaden, Hongaarse dukaten en goudstukken van Italiaanse steden en
vorsten, onder wie de pausen, voor. De tarieven noemen zelfs Turks en
Pools goud als bij tijd en wijle voorkomend. Het Nederlandse muntta-
riefvan 10 juli 1548, waarvan talrijke geïllustreerde uitgaven bestaan,
geeft een indrukwekkende lijst van de zo gevarieerde omloop.
Ten slotte stak inde laatste j aren van de regering van Karel v de
hagenmunterij weer de kop op, die onmiddellijk na de troonsbestij-
gingvan zijn zoon ongekende afmetingen zou aannemen. Voorlopig
waren nog slechts de beide stedelijke munten te Nijmegen en te
Deventer van betekenis, die reeksen van geheel andere samenstelling
dan de Bourgondische uitgaven: daalders op de in het Rijkgebruike-
lijke voet en goudguldens van het lichte reeds lang in ons land gebrui-
kelijke type. Nijmegen voegde hieraan weldra de eveneens uit het
Oosten binnendringende Hongaarse dukaat toe. Wel plaatsten de steden
op vele van hun munten het borstbeeld of de naam van Karel v,
maar deze verwijzing gold niet zijn kwaliteit van Heer der
Nederlanden, maar die van Duits keizer, omdat de steden zieh,voor
hun muntrecht op keizerlijke privileges beriepen en zieh van de
Nederlandse wetgeving geheel vrij achtten.
De invoering van de Philipsdaalder
Bij het begin van de nieuwe regering van Philips 11 bleef het bestaande
muntstelsel grotendeels ongewijzigd. Slechts de zilveren
Karolusgulden werd vervangen door een nog zwaarder stuk, de
Philipsdaalder v an 35 stuiver (zie afb. 64), in waarde overeenkomend
met de gehandhaafde halve gouden reaal. Opnieuw was hiermee een
aan de Nederlanden eigen zware zilveren munt ingevoerd, ditmaal
64 Bourgondische Nederlanden, Philips II als hertog van Brabant (1555-1598), zilveren
Philipsdaalder 1 557, geslagen te Antwerpen (34,29 g ;4 i mm)
zwaarder dan de Duitse daalder en de Spaanse reaal van achten.
Enkele jaren later werden de kleine zilveren munten van ise-eeuws
karakter vervangen door onderdelen van 1¡2 ,1/5,1/io en ^20
Philipsdaalder. Bovendien werd het uiterlijk van de munten gemoder-
niseerd, doordat de meeste gouden en zilveren stukken voorzien werden
van een welgelijkend borstbeeld van de nieuwe koning. Het werd
ontworpen door de in Brussel werlczame Italiaanse medailleur
Gianpaolo Poggini. Uiteraard werd ook het keizerlijkwapen vervangen
door dat van de nieuwe vorst, steeds omhangen met de keten van
het Gulden Vlies, en trad zijn lijfspreuk in plaats van die van zijn
vader.
In de eerste j aren van de nieuwe regering werden zowel gouden realen
als zilveren Philipsdaalders in zeer grote hoeveelheden geslagen,
ongetwijfeld voor het grootste deel van uit Spaans-Amerika ingevoerd
materiaal. Tot haar verontwaardiging moest de regering tevens constaterei
dat een belangrijk deel van de nieuwe munten naar de snel
in aantal toenemende stedelijke en heerlijke muntateliers in de
omtrek vloeide en daar tot minderwaardige munten werd verwerkt.
In verhouding tot Duitse daalders en Hongaarse dukaten waren name-
lijk de officiële koersen van de Nederlandse munten te laag, zodat
deze met voordeel tot daalders en dukaten versmolten konden worden,
vooral wanneer in de kleine munthuizen de handhaving van de
muntvoet niet al te nauw werd genomen. De toevloed van edel metaal
uit Amerika heeft zodoende indirect geleid tot een Sterke toeneming